De fysieke basisstruktuur
Ongeveer tienduizend jaar geleden kwam een einde aan de laatste ijstijd en begon het Holoceen, de huidige geologische periode. De temperatuur steeg, het werd vochtiger en al spoedig veranderde de open, vrijwel boomloze vlakte in een gesloten bos. De zeespiegel, die tijdens de ijstijd ongeveer 100 meter lager lag dan nu, begon te stijgen. Ook op het land werd het natter doordat de grondwaterspiegel steeg. Op plaatsen met een slechte afwatering kwamen moerassen tot ontwikkeling waarin veenvorming plaatsvond. Veen bestaat uit dikke lagen halfverteerd plantaardig materiaal. In het natte milieu verteren de resten van dode planten niet volledig. De laag plantenresten wordt in de loop van de tijd steeds dikker en compacter. De moerassen breidden zich in de loop der eeuwen over grote oppervlakten uit en bedekten uiteindelijk een groot deel van het huidige deelgebied. Alleen de hoogste delen van de Brabantse Wal werden niet door veenlagen bedekt, in de lagere delen van het gebied kon de veenlaag wel enkele meters dik worden. Het veen aan de oostkant van de regio is vrijwel geheel door de mens vergraven. Ten westen van de Wal, waar ook veen lag, is het land gedaald door het landbouwkundig gebruik (inklinking en oxidatie) en door moernering. Hierdoor kwam het land zo laag te liggen dat de zee het gebied overstroomde en bewoning lange tijd niet mogelijk was. Pas na 1700 waren de kwelders zo hoog opgeslibd dat er delen bedijkt konden worden. De bodem in deze jonge polders bestaat uit zeeklei. Ten zuidwesten van Bergen op Zoom werd het verloren gegane land niet opnieuw bedijkt. Hier bleef de vorming van gorzen en schorren doorgaan tot de aanleg van het Zoommeer.
Bewonings- en ontginningsgeschiedenis
Prehistorie en Romeinse tijd Tot omstreeks het jaar 1200 was het gebied van de Brabantse Wal spaarzaam bewoond. Het was een uitgestrekt moerasgebied, waar slechts de hoogste delen van het zand bovenuit staken. Ongetwijfeld zijn er in de prehistorie mensen in het gebied geweest, getuige de mesolithische vondsten uit de buurt van Bergen op Zoom. Vondsten uit latere prehistorische perioden ontbreken geheel in West-Brabant. Ook uit de Romeinse tijd, waarin delen van het aangrenzende Zeeland waren bewoond, zijn in de regio Brabantse tot dusverre geen vondsten bekend. De vernatting en de zich steeds verder uitbreidende veenmoerassen maakten bewoning vermoedelijk onmogelijk.
Middeleeuwen en Nieuwe tijd
Omstreeks 1200 nam de activiteit van de mens toe. De Schelde had inmiddels contact gekregen met de Honte en waterde via de Westerschelde af naar de zee. Via een geul, De Kreek geheten, stond Bergen op Zoom in verbinding met de Oosterschelde. Het veengebied, dat zich aan weerskanten van deze geul uitstrekte, werd bedijkt in de 13e eeuw, maar was waarschijnlijk al geruime tijd eerder ontgonnen en bewoond. In de zandgebieden die niet door veen bedekt waren werden nieuwe ontginningen gerealiseerd vanuit de oudere centra, zoals Bergen op Zoom. Ook werden stukken land ter ontginning uitgegeven aan kloosters, zoals het geval was in Huijbergen. De Wilhelmieten, die zich hier in 1277 vestigden, hebben grote stukken woeste grond omgevormd tot landbouwgrond. De zandgronden zijn van nature weinig vruchtbaar. Hier moest flink bemest worden om een goede opbrengst te krijgen. Aanvankelijk zocht men de oplossing in het braakleggen van een deel van het bouwland. Later werd stalmest gebruikt, die vermengd werd met heideplaggen of bosstrooisel, plantaardig materiaal dat onder de houtsingels en de bosjes verzameld werd. De akkers lagen in een brede strook aan de westkant van de zandrug van de Zoom. Het systeem van de plaggenbemesting betekende dat er een evenwicht was tussen de hoeveelheid bouwland, de hoeveelheid grasland (weiland en hooiland) en het areaal heide. De heide was belangrijk in het systeem, omdat men er de koeien en schapen liet grazen. Door het eeuwenlange opbrengen van stalmest werden de akkers langzaam maar zeker opgehoogd en kregen de bijeen liggende akkers een enigszins bolle ligging. Op sommige plaatsen zijn deze open, bolle akkercomplexen te zien. De bodem, die soms wel voor meer dan 1 meter uit opgebracht materiaal bestaat, wordt een es- of enkeerdgrond genoemd. Vroeger dacht men dat de plaggenbemesting al vanaf ongeveer 1200 werd uitgevoerd, maar uit onderzoek is gebleken dat sommige esdekken pas driehonderd jaar oud zijn. Nu was het niet zo dat er maar onbeperkt schapen op de heidevelden gehouden konden worden, evenmin als er ongelimiteerd plaggen gestoken konden worden. Het gevaar dreigde dat er zandverstuivingen zouden ontstaan, waardoor de heide zelf onbruikbaar werd. Dergelijke verstuivingen, zoals de Borgvlietsche Duinen bij Bergen op Zoom en de Kriekelareduinen bij Putte, kennen we op verschillende plaatsen in de regio Brabantse Wal. Uit de hand gelopen verstuivingen konden de akkers bedreigen. Ook wilde men niet hebben dat er zich nieuwe boeren op de heidevelden gingen vestigen. Om dit allemaal te reguleren werden de rechten en plichten van de inwoners binnen de dorpsgemeenschap of gemeynde bepaald: hoeveel schapen men mocht weiden, hoeveel karrenvrachten plaggen er vanaf gehaald mochten worden, hoeveel turf er gestoken mocht worden, welke bijdrage er geleverd moest worden voor de gemeenschappelijke voorzieningen, zoals de wegen, waterlopen, en zo voort. Na de Franse tijd kwam het eigendom van de gemeenschappelijk gebruikte gronden bij de gemeente. De veenwinning Belangrijk voor de ontwikkeling van het landschap was de veenwinning. Tot in de Late Middeleeuwen was het deelgebied Brabantse Wal een uitgesterkt veengebied, waar de hogere gronden van de Zoom als eilanden bovenuit staken. Na het jaar 1000 gingen de boeren delen van het veen ontginnen. Er is een wezenlijk verschil tussen veenontginning en veenwinning. Bij veenontginning wordt een veengebied geschikt gemaakt om er landbouw te bedrijven. Het in cultuur brengen van een veengebied, de veenontginning, gaat onvermijdelijk gepaard met maaivelddaling. Het zakken van het maaiveld wordt veroorzaakt door ‘klink’ en ‘oxidatie’
Klink ontstaat wanneer bij verlaging van de grondwaterspiegel water uit het veen wegsijpelt, waardoor het volume van het veen afneemt. Hierdoor daalt het land: het oppervlak zakt als het ware achter het grondwater aan. Het tempo van de maaivelddaling wordt versneld door oxidatie. Na ontwatering vullen de poriën in de veenbodem zich met lucht en worden de niet-verteerde plantenresten onder opname van zuurstof geleidelijk omgezet in kooldioxide en water.
Het veen verbrandt dus eigenlijk, maar dan heel langzaam. Door inklinken en oxideren kan een veenoppervlak ongeveer twee centimeter per jaar dalen. Bij veenwinning wordt het veenpakket geheel of gedeeltelijk afgegraven voor de brandstof (turf of klot) of de zoutwinning. Op grote schaal is in Zuidwest Nederland en het aangrenzende deel van Vlaanderen veen vergraven om de groeiende stedelijke economieën van brandstof te voorzien. Zoutwinning of selnering in het laaggelegen veengebied ten westen van de Zoom was de bodem aanzienlijk gedaald door het landbouwkundig gebruik. Bovendien werd hier in de Middeleeuwen op grote schaal veen gegraven voor de zoutwinning of selnering. Zoutwinning was in de Middeleeuwen een belangrijke economische activiteit in het kustgebied. Het was een zeer rendabel bedrijf. De vorm waarin het gebeurde was bijzonder. Waar elders in het Europese kustgebied zout gewonnen wordt door zeewater in zoutpannen te laten verdampen, werd in het Deltagebied zout gewonnen met behulp van veen. Op plaatsen waar zeewater in contact kwam met veen nam het veen een deel van het zout op en werd het lonend om dit zoute veen te gaan gebruiken voor de zoutwinning. Het veen werd daartoe vergraven, gedroogd, nog enkele malen met zeewater overgoten en gedroogd, tot het verzadigd van zout was. Daarna werd het veen verbrand en werd het zout uit de as gewonnen. Aangezien er een omvangrijke bevolking van zout moest worden voorzien had de zoutwinning grote landschappelijke gevolgen. Door het vergraven van de zoute veenlagen nodigde men de zee als het ware uit om verder het land binnen te dringen. Beide processen – bodemdaling en vervening – versterkten elkaar en hebben tot een daling van het oppervlak geleid die soms wel enige meters bedroeg. Het is duidelijk dat dergelijke gebieden hierdoor kwetsbaar ten opzichte van de zee kwamen te liggen. Tal van overstromingsrampen waren dan ook het gevolg. Het land viel ten prooi aan de zee, waarbij verschillende dorpen verloren gingen. Tot in de negentiende eeuw stonden de gorzen en slikken ten zuidwesten van Bergen op Zoom bekend als het ‘Verdronken Land van het Marquizaat van Bergen op Zoom’. Pas vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw werden delen van het verloren gegane land opnieuw bepolderd. Turfwinning Het veenland ten oosten van de Zoom maakte een andere ontwikkeling mee. Door het steeds schaarser worden van hout als brandstof en door de opbloei van de steden in Vlaanderen en later ook in Holland, kwam in de 13e eeuw een systematische vervening op gang. Er werden turfvaarten aangelegd, waar nodig met een aantal zijvaarten. Het te vervenen land werd met behulp van sloten en greppels drooggelegd en na enige tijd kon de turfgraverij beginnen. De uitgestrekte hoogveengebieden werden vrijwel geheel afgegraven. Doordat de ondergrond hier veel hoger lag dan in het westen kreeg de zee hier geen toegang en kon de grond na afloop van de vervening geschikt worden gemaakt voor de landbouw. Delen veranderden ook in heide of bos. Bij Bergen op Zoom werd de vervening in gang gezet door het graven van de Grebbe (later Moervaart en thans Zoom geheten), om de oostelijk van de stad gelegen venen droog te leggen en de turf af te kunnen voeren. De vaart werd doorgetrokken naar Wouw en Huijbergen en zelfs tot op huidig Belgisch grondgebied. Ten zuiden van Steenbergen lagen twee veengebieden, de Laag en het Oudland, die in de tweede helft van de 13e eeuw vergraven werden. Vermoedelijk was de veenwinning ook de reden voor het stichten van de stad, want Steenbergen ontwikkelde zich als een belangrijke doorvoerhaven van turf. Er werden vaarten gegraven, waarvan de Boomvaart en de Ligne nog aanwezig zijn, om de turf naar Steenbergen af te voeren, van waar het verder verscheept werd. De polders Het laaggelegen landschap aan de westkant van de Brabantse Wal is in de loop der eeuwen aan grote veranderingen onderhevig geweest. Ten dele zijn deze veranderingen het gevolg van de verlegging van de Schelde en de rivieren die erin uitkwamen, zoals de Striene en de Eendracht. Ten dele ook heeft de mens de veranderingen zelf veroorzaakt, door de bodemdaling als gevolg van ontginning en veenwinning. De grote overstromingen in 1570 hebben het toenmalige polderlandschap volkomen veranderd. Dorpen gingen verloren, landbouwgronden bleven lange tijd onbruikbaar omdat het dijkherstel op zich liet wachten als gevolg van de oorlogshandelingen in de Tachtigjarige Oorlog. Een deel van de verloren gegane gronden werd opnieuw ingepolderd tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609- 1621) en na de Vrede van Munster in 1648. Vrijwel al deze polders gingen weer verloren bij overstromingen in 1682. Alleen de polders van Nieuw-Vossemeer, de polder Oud- en Nieuw Beijmoer bij Halsteren en een kleine Stadspolder bij Bergen opZoom bleven gespaard. Na 1682 werd de bedijking met succes ter hand genomen en kreeg het polderlandschap langzaam zijn huidige vorm.
Landbouw
De zeekleipolders zijn door hun goede waterhuishouding en vruchtbare grond buitengewoon geschikt voor landbouw. Voor het overgrote deel worden de polders gebruikt voor akkerbouw. Grasland vinden we vooral langs de voormalige kreken, waar het land wat lager ligt. Vaak vinden we hier ook (restanten van) hakhoutbosjes en grienden. In de oudere polders komt een mozaïek van akkers en weilanden voor. Akkerbouw was het belangrijkste aspect van de landbouw in de polders. Voedingsgewassen als graan en aardappels werden er verbouwd, maar ook grondstoffen voor industriële verwerking, zoals vlas (linnen en lijnzaad) en meekrap. Tot diep in de 19e eeuw was de teelt van meekrap van belang. Van de wortels werd een rode verfstof gewonnen die werd toegepast in de textielindustrie. De stof werd uit de wortels gewonnen in speciale gebouwen, de meestoven. Hiervan zijn er nog enkele in het gebied bewaard gebleven. Een andere teelt die van invloed is geweest op het landschap in het deelgebied is de suikerbiet. Het verbouwen van suikerbieten kwam in zwang in de Franse tijd, toen de Fransen de overzeese handel verboden en de invoer van rietsuiker stagneerde. Een alternatief werd gevonden in de suikerbiet. In de loop van de 19e eeuw kwam de fabrieksmatige winning van suiker uit suikerbieten van de grond. De eerste suikerfabrieken werden opgericht in Stampersgat, Zevenbergen en Steenbergen. Ossendrecht was het centrum van de cichoreiteelt en de verwerking daarvan. Cichorei werd onder meer gebruikt als surrogaat voor koffie. De teelt beleefde een hoogtepunt in de Franse tijd, toen er nauwelijks ‘echte’ koffie aangevoerd kon worden.
Recente ontwikkelingen
Het verschil tussen de drie landschappelijke eenheden, de Zoom, de polders en het voormalige veengebied, is nog altijd goed herkenbaar in het huidige landschap. De eigenlijke Zoom, de hooggelegen zandrug met zijn kleinschalige inrichting, zijn dorpen, bossen en landgoederen, onderscheidt zich duidelijk van de open zeekleipolders met hun verspreide bebouwing en rationele percelering. Het voormalige veengebied ten oosten van de Zoom is een mozaïek van grasland, akkers en kleine bosjes. Door schaalvergroting in de landbouw is het landschap hier echter sterk veranderd: de kleinschalige percelering is vervangen door een rationele blokvormige verkaveling, waarbij veel houtwallen en singels verloren zijn gegaan. Slechts op enkele plekken, zoals de Herelsche heide, is het oorspronkelijke landschap bewaard gebleven. De dorpen waren vanouds wegdorpen, bestaande uit een langgerekte bebouwingsstrook aan beide zijden van de weg. Ze zijn in de loop van de twintigste eeuw vaak wat uitgegroeid, waarbij komvorming is opgetreden. Een forsere groei heeft Bergen op Zoom meegemaakt: dat is zo uitgebreid dat het bijna aan het eveneens flink gegroeide Halsteren is vastgegroeid. Ten zuiden van de stad hebben Woensdrecht/Hoogerheide en in mindere mate Ossendrecht uitbreidingen ondergaan. In het poldergebied vormen de A4 en de ScheldeRijnverbinding nieuwe infrastructurele elementen. Het Markiezaatsmeer en sommige kreken in de polders hebben een natuurbestemming gekregen.
Waterhuishouding
Op de hogere gronden zijn de waterlopen gericht op het afvoeren van het water naar de beken en zeearmen die het gebied omringen. Een deel van het stelsel van waterlopen heeft tot doel gehad het achterliggende veengebied te ontwateren en te ontsluiten, zoals bij de Zoom het geval is. In het westen van het deelgebied treffen we een imposant kleinschalig polderlandschap aan met een schijnbare wirwar van polderdijkjes. De geschiedenis van de landwinning is nog heel duidelijk in het landschap te herkennen. Een aantal van de dijkjes is in het begin van de twintigste eeuw verhoogd met zogeheten ‘muraltmuurtjes’, bestaande uit betonnen elementen.
Landgoederen, bossen en lanen
Niet alle gronden die door de veenwinning waren vrijgekomen werden omgezet in landbouwgrond. Er werden al heel vroeg uitgestrekte bossen aangelegd, waarbij de heren – later markiezen – van Bergen op Zoom belangrijke initiatiefnemers waren. De bosaanleg op de Wouwse plantage (zie regio Baronie) begon al in 1504. Het grootste deel van de bossen in het deelgebied Brabantse Wal is aangeplant in de 18e eeuw, zoals de landgoederen Dassenberg, Zoomland, Mattemburgh, Le Pavillon en het Moretusbosch van kasteel Ravenhof. Zoomland is een landschappelijk zeer gevarieerd landgoed, in 1972 gevormd uit een viertal zeventiende-eeuwse landgoederen Goeree, Weltevreden of Klein Gemini, ’s Heeren Plantage en Lievenshoven. Grote delen van deze landgoederenreeks zijn na de Tweede Wereldoorlog door de uitbreidingen van Bergen op Zoom bebouwd geraakt. Zoomland is opgebouwd uit productiebos met naaldhout, eikenbossen (hakhout), gras- en bouwland met plaatselijk kleinschalige percelering, lanen, houtwallen, struweelbeplanting, relicten met heide, gefixeerde stuifzanduinen en moerassen. De bij de historische landgoederen horende bebouwing is grotendeels verdwenen, maar veel van de historische ontginningslijnen, patronen en structuren zijn bewaard gebleven. Het noordoostelijk deel is een coulissenlandschap, bestaande uit natte graslanden en beemdgronden, doorsneden door lanen met eiken, laanbeplantingen en singels. De bossen zijn voor een deel op voormalige heidevelden en stuifzanden aangelegd, deels gaat het om veel ouder bos. Vooral op de reliëfrijke landduinen op de randen van de Brabantse Wal, maar ook wel daarbuiten, komt eeuwenoud hakhout van de zomereik voor met omvangrijke stoven. We noemen de Schoelieberg bij Huijbergen, Vinkenberg bij Woensdrecht, Lindonk (met holle wegen), Kraaijenberg en de Koepel. Soms ligt oud eikenhout verscholen in jongere aanplant zoals bij het Zwarte Duin bij Woensdrecht met zeer omvangrijke stoven tussen de zwarte dennen. De zomereiken worden vergezeld van wilde lijsterbes, sporkehout, berk en als indicatoren van oud bos de adelaarsvaren en eikvaren in de kruidlaag. Bij de jongere bossen valt het veelvuldig gebruik van zeedennen op.
Grondgebied en jurisdictie
Tot de stad Bergen op Zoom behoorde niet alleen het gebied binnen de wallen; erbij behoorde ook een begrensd gebied daarbuiten. Dat het gehele gebied binnen de stadsmuren tot de stad behoorde is logischerwijze aannemelijk. Enclaves of immuniteiten van andere instanties zijn niet bekend. Wel is het de vraag of de stedelijke rechtsmacht zich uitstrekte binnen domeinen (waaronder het Markiezenhof, residentie van de heer van Bergen op Zoom) of leengoederen. Ook is het niet duidelijk, hoe de stad kwam aan het gebied dat buiten de wallen lag en in de zeventiende eeuw Poorterij, later Buitenpoorterij werd genoemd. In 1688 verklaarden de stadsbestuurders uitdrukkelijk, dat de inwoners van dat gebied alle rechten en plichten van de stadsbewoners hadden.77 Uit de achttiende eeuw zijn kaarten van dit gebied bewaard gebleven. Daaruit blijkt dat deze omvatten: de vesting en van noord naar zuid: het Laag, de Steene Kamer, het Bergse Heike, de Kraggen, Trowol en de Drol (later Vrederust), de Melanen, de Hoge en Lage Meren, de Hazelaar, de Zeezuiper, Hengstmeer (Goeree), Keutelmeer, de Bal en de Klavervelden.78
Het gebied van de stad Bergen op Zoom omvatte in de Middeleeuwen het terrein binnen de stadsmuren en een circa 2150 hectare groot gebied daarbuiten. Het gebied, dat vermoedelijk in de tweede helft van de dertiende eeuw werd omwald, was cirkelvormig. In het laatste kwart van de vijftiende eeuw werd het haventerrein binnen de ommuring getrokken.79 Het westelijke deel van het terrein aan de zuidzijde van de haven behoorde oorspronkelijk onder het Zuidland en niet tot het stadsgebied. De heer bepaalde daarom in 1503 dat het hele haventerrein met de houwer van de watermolen, torens, poorten wallen en grachten voortaan onder de stad zou ressorteren. 80 De vesting kreeg een grotere omvang door de aanleg van nieuwe werken in de zestiende, zeventiende en begin achttiende eeuw. Vrijwel nergens werden de grenzen van de oude vierschaar overschreden. Alleen aan de noordzijde kwam de grens met Noordgeest onder druk te staan. Op de stadswallen in strikte zin verloor de stad zelfs haar rechtsmacht; deze viel aan de militaire krijgsraad toe. De grenzen van het stadsgebied liepen aan de noordkant langs het heuvelachtig gebied van de Noordgeest (toen een afzonderlijk rechtsgebied) en door de laaggelegen Melanen en De Drol. De noordelijkste punt van het gebied, genaamd De Bijster, later Het Laag, grensde aan de westzijde aan Halsteren, aan de noord- en oostzijde aan Moerstraten. Het maakte deel uit van een groter terrein, dat in 1367 aan een aantal inwoners van Steenbergen ter uitvening was uitgegeven.81
Tot in de zestiende eeuw bleef de oostgrens van het stadsgebied (met Wouw) onzeker. Volgens verklaringen door inwoners uit dat dorp, in 1496 afgelegd, liep de grens met Bergen op Zoom zodanig, dat al het land ten oosten van de stenen galg aan de Wouwsestraatweg onder Wouw behoorde. Dit grenspunt lag in de buurt van het latere landgoed Ruytershove (bij de kruising van deze weg met de Heerlesebaan). Dat land was grotendeels nog woest gebied hetgeen bestond uit heidegronden en zandheuvels. Geschillen over het gebied hadden meestal te maken met ruzies tussen de herders uit de aangrenzende dorpen, die er met hun schapen gebruik van maakten. De heer van Bergen op Zoom stelde in 1526 een grensregeling vast die in het voordeel van de stad was. Op een brug waar de Zoom de Wouwsestraatweg kruiste (bij de latere Wouwse Tol) werd een grens getrokken die hemelsbreed van de kerktoren van Steenbergen naar die van Huijbergen liep. Zo ontstond de kaarsrechte oostgrens van de huidige gemeente. In de tweede helft van de zestiende eeuw ontstond een nieuw geschil, waarna de toenmalige markies Jan IV de partijen tot een nieuwe regeling overhaalde, die hij in 1558 bekrachtigde. Pas twee jaar later schikten de ingezetenen van Wouw zich in de beschikking van de markies.82 In een gebied tussen de genoemde grenslijn en Het Laag bleef een stuk, lopende door het zogenaamde Bergs Heijken, onzeker. In 1651 is dit grensstuk op verzoek van de ingelanden aldaar geregeld.83
Aan de westkant liep de grens oorspronkelijk ongeveer op de scheiding van hoog en laag land. Het lage land viel voor een klein gedeelte onder de stad, maar behoorde voor het grootste deel onder de polders het Noordland en het Zuidland. Deze polders vormden zelfstandige rechtsgebieden, zodat de stad aan de westkant geheel van de Schelde was afgesneden. Het havenkanaal van Bergen op Zoom liep tussen het Noorden het Zuidland door; door de grote belangen die de stad aan dit kanaal had werd het onvermijdelijk dat zij aanspraak maakte op de volle rechtsmacht op vaarwater, dijken en havenhoofden. In 1485 kwam de heer van Bergen op Zoom zijn stad tegemoet. In het Zuidland, op de dijken en de havenhoofden (bij de zogenaamde Kop van het Hoofd) kreeg de schout het recht om misdadigers te achtervolgen en arresteren.84
De situatie veranderde volkomen toen in 1570 c.q. 1584 de polders aan de Scheldekant voor lange tijd onder water kwamen te liggen en de zelfstandige besturen en rechtbanken van de daar gelegen polders verdwenen. Het in 1585 tussen de stad en de Waterschans bedijkte poldertje, genaamd Stads- of Sint-Jacobspolder, werd door prins Maurits als bezitter van het Markiezaat aan de stad afgestaan.85 De westgrens werd in de achttiende eeuw nauwkeuriger geregeld, nadat ernstige geschillen met Zeeuwse schippers waren ontstaan over de begrenzing van de visrechten op de verdronken landen weerszijden de voormalige Scheldeloop die zich sinds 1570 voortdurend westwaarts had verplaatst.86
Aan de zuidkant grensde het stadsgebied aan de heerlijkheid Borgvliet. Deze heerlijkheid behoorde formeel niet tot het Land van Bergen op Zoom maar vormde een afzonderlijk hertogelijk leen. Een spannende situatie ontstond tijdens de Brabantse successieoorlog tussen Brabant en Vlaanderen (1352). Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen, kreeg bij het vredesverdrag dat aan die oorlog een einde maakte de stad Antwerpen met enige bijbehorende dorpen, waaronder Borgvliet. Godevaart van der Dilft, die partij voor Vlaanderen had gekozen, werd met het dorp beleend. Tot 1426, het jaar van de teruggave van Antwerpen c.a. aan Brabant, kwam dus de landsgrens ten zuiden van Bergen op Zoom te liggen. Ook in 1375 waren er moeilijkheden over het grensbeloop.87 De situatie kon zich verder ontspannen, toen de heer van Bergen op Zoom in 1481 de heerlijkheid Borgvliet van de erfgenamen Van der Dilft aankocht.88
Wellicht omvatte Borgvliet oorspronkelijk niet meer dan het dorp met omgeving en een deel van het polderland van de hoge terrasrand tot aan de Schelde. De later verdwenen Sint- Gertrudiskapel zou in die tijd, als men sommige transportakten van onroerend goed nagaat, op de grens van het stadsgebied hebben gelegen.
Ook het Bergse Bos en de Raayberg met hun omgeving lagen in de zestiende eeuw nog op of over de stadsgrens. Op achttiende-eeuwse kaarten lopen de grenzen tussen Borgvliet en de Buitenpoorterij vanaf de Scheldekant ten zuiden van de Stadsfontein over het nog grotendeels woeste terrein van de tegenwoordige stadsbuurt Het Fort en vandaar langs een strook land aan de zuidkant van de Balsebaan. Verder naar het zuiden was alles woestenij; tegenwoordig is het terrein grotendeels bebost, maar in de kern ligt nog een duingebied, genaamd De Borgvlietse Duinen. Het behoorde nog in 1658 onder Wouw, maar volgens laatstgenoemde kaarten valt het binnen de huidige grenzen, op een klein gebied aan de zuidpunt na.89 Zelfs buiten die begrenzing, maar binnen het platteland van het Markiezaat, had de stedelijke schepenbank bevoegdheden van juridische en fiscale aard. Deze zullen in hoofdstuk 2 aan de orde komen.
Voorrechten en rechtsregels
Hoe en wanneer werd Bergen op Zoom een stad? In 1968 merkte dr. Van Rompaey op dat het in 1365 verleende Groot Privilege een reeds vrij ver gevorderd stadium van de ontwikkeling van het stadsrecht te zien geeft en onmogelijk het eerste handvest kan zijn dat de stad van hogerhand heeft verkregen.90 Dankzij een scherpzinnige interpretatie van Van Uytven mogen we de eerste vrijheden van Bergen op Zoom traceren vóór 1213, in welk jaar de hertog van Brabant en de heer van Breda onder meer de migratie van personen regelden naar de door beiden gestichte vrijheden (oppida libera). De oppida van de heer van Breda worden niet bij name genoemd, maar kunnen moeilijk andere zijn geweest dan Breda en ergen op Zoom.91 Tot in de vijftiende eeuw bleef op het tegenzegel laatstgenoemde stad zich van het 'land van de heer van Breda' noemen (de terra domini de Breda) ondanks de scheiding van 1287, waardoor Bergen op Zoom tot een afzonderlijke heerlijkheid ging behoren.92 Een geschreven stadsrecht voor Bergen op Zoom uit 1213 bleef niet bewaard, ook niet uit de tijd rond 1252, toen Breda een wél bewaard charter verkreeg.93 Dat dit te Bergen op Zoom wel bestaan had blijkt uit latere documenten. In 1260 heten inwoners van Bergen op Zoom burgenses (poorters of burgers) en is het zegel van de stad genoemd. Aangezien dit melding maakt van de schepenen van de stad en er in dezelfde periode reeds sprake is van een rechter, een drossaard en een schout, staat het vast dat plaatselijk bestuur en rechtspraak volledig geconstitueerd waren.
In 1314 regelen drossaard, schout, schepenen, burgemeesters en goede lieden van de poort van Berghen de straffen op bepaalde misdrijven. Hieruit blijkt dat niet alleen aan de drossaard en schout als vertegenwoordigers van de heer maar ook aan de schepenen en burgemeesters, in principe zelfs aan de gegoede inwoners van de stad zeggenschap in deze materie werd toegekend.94 Uit een borgstelling uit het jaar 1329 blijkt bovendien, dat de stad reeds zelfstandig beschikte over eigen geldmiddelen.95 Er zijn echter geen oorkonden of andere documenten bewaard gebleven waarin genoemde bevoegdheden aan de stad werden toegekend; dit ondanks het feit dat Bergen op Zoom over een aantal charters beschikte waarin deze en meerdere voorrechten werden bevestigd en hernieuwd.
voorrechten of privileges
Bergen op Zoom werd in 1287 hoofdplaats van een afzonderlijke heerlijkheid. De eigen heren van Bergen op Zoom gaven aan de stad een aantal voorrechten, die echter een bevestiging kunnen bevatten voor, niet in geschreven vorm bewaard gebleven, eerder door de hertog van Brabant of de heer van Breda verleende rechten. Een volledige codificatie van het stadsrecht bevat het Groot Privilege van Bergen op Zoom, gegeven door Hendrik I van Boutersem en zijn echtgenote Maria van Wezemaal-Merksem in 1365.96 Door Stuart is in een ander kader gewezen op het feit, dat men de stedelijke heren niet hoeft af te schilderen als weldoeners van hun stad. Zij waren immers genoodzaakt hun bestaande macht, berustend op de zogenaamde heerlijke rechten, te gelde te maken om van inkomsten verzekerd te zijn. Voor het stichten van steden en het realiseren van de financiële potentie, die zich hier kon concentreren, was het verlenen van steeds nieuwe rechten een doeltreffend middel. Bij de lands- en regionale heren stond bij het stichten van steden de financiële drijfveer voorop door hun behoefte aan geld. Daarnaast was er de noodzaak om de grenzen van het eigen territorium te beveiligen.97 De stad betaalde sindsdien aan de heer een erfrente van 200 pond zwarten per jaar. De schuldbekentenis, die de stad aan de heer verstrekte, dateert van dezelfde datum als die van het Groot Privilege (14 februari 1365); dit bedrag vormde als het ware de 'koopsom' van de voorrechten die in dat charter vermeld zijn.98 Zoals reeds vermeld, moet er een eerdere optekening van de stedelijke rechten zijn geweest. Van Rompaey wijst op art. 37 van gemeld privilege, waarin inderdaad oudere privilegien en heerlijcheden worden genoemd.99 Stuart signaleert relaties tussen de inhoud hiervan en de door de hertog van Brabant in 1312 aan zijn land gegeven charters.100 Het Groot Privilege stelt onder andere regels vast met betrekking tot het stedelijk procesrecht en garandeert de koopmansvrijheid, van zo groot belang voor de bloei van de jaarmarkten van Bergen op Zoom. De voorrechten van de stad en haar bewoners werden in 1397 en 1398 nog vernieuwd en uitgebreid door Hendrik II van Boutersem. Dit houdt verband met het verloren gaan van de stedelijke charters bij de stadsbrand in 1397. De privileges zijn nog uitgebreid bij de Blijde Inkomste van zijn kleindochter Johanna van Boutersem en haar echtgenoot Jan I van Glymes in 1419.101 Als stedelijk privilege werd ook beschouwd de 'Arbitrale uytsprake' van hertog Filips de Goede, die volgde op het neerslaan van opstootjes in de stad, die in 1454 plaatsvonden tegen de verhoging van de stedelijke accijnzen. Aangezien deze maatregelen de rechten van de gilden en daarmee van een groot deel van de bevolking beknotten, kunnen wij de mening van de magistraat niet delen, die deze en de daarna van hogerhand vastgestelde interpretaties tot de voorrechten van de stad rekende.102 Gunstig voor de stad waren de charters van 1463 en 1485, door Jan II van Glymes verleend. Alleen op het laatstgemelde, het privilege van de Zale (1485) moet nader worden ingegaan. Het bevat regelingen van bestaande geschillen over of van onzekere passages in het geldende stadsrecht. Sommige bevoegdheden van ambtenaren in dienst van de heer en van de stedelijke magistraat worden nader gestipuleerd. De bevoegdheid van de stad om in de aangrenzende polders en de zoutzieders-nederzetting de Vanckput accijnzen te heffen wordt gehandhaafd. Deze, voor het overige van de stad onafhankelijke rechtsgebieden, behoorden onder de parochie Bergen op Zoom; uit de opbrengsten van deze heffing werd door de stad onder meer het onderhoud en de nieuwbouw aan de Gertrudiskerk betaald. Ook de stedelijke bevoegdheden ten aanzien van de Grebbe, een open waterloop die de stad doorkruiste, de stadspoorten en grachten, werden in het charter nader geregeld. Alleen de Lievevrouwepoort bleef - als gevangenis - eigendom van de heer.103 De marktstad was afhankelijk van de goede verbindingen te land en te water. Daarom was het van belang dat de stad rechtsmacht behield op de haven en de havendijken, ook ten opzichte van de schepenbank van het aangrenzende Zuidland. Deze bevoegdheid werd eveneens in het privilege bevestigd. Een laatste privilege wordt gevormd door het charter, dat markies Antoon van Glymes bij zijn Blijde Inkomste in 1533 aan de stad verleende. De inhoud betreft voornamelijk wijzigingen en nadere regelingen betreffende juridische zaken.104 De stedelijke privileges werden van dermate belang geacht, dat zij steeds afzonderlijk bewaard werden in de zogenaamde stadscomme die in de kerk bewaard werd.105 In hoofdstuk 18 zal daarop nader worden ingegaan. De voornaamste charters werden afgeschreven in het na de stadsbrand van 1397 aangelegd Stadsregister, daarna in cartularia en andere registers.106 De stedelijke privileges werden voor zover bekend, voor het eerst bestudeerd door de stadssecretaris Th. de Rouck, die in 1633 een Compendium Privilegiorum samenstelde. Hij publiceerde een aantal uittreksels in zijn standaardwerk over wapenkunde Den Nederlandtschen Herauld, dat in 1645 verscheen. Enkele charters zijn door F.N. van Engelen van Strijen gepubliceerd in zijn pleitschrift voor handhaving van het recht van gratie, dat door de markiezen werd uitgeoefend.107
rechtsregels
De door de gemeenschap gebruikte regels voor recht en orde waren oorspronkelijk tot stand gekomen door onderlinge afspraken, waarvan de overlevering 'van vader op zoon' mondeling plaatsvond. Die regels vormden de grondslag van recht en rechtspraak. Zij werden eertijds niet door de landsregering bekrachtigd, maar door de lokale of regionale heer. Pas later stelde men de (voornaamste) bepalingen op schrift.108 De oudst bekende optekening van zogenaamde coren (keuren of rechtsregels) te Bergen op Zoom dateert van 1314 en geschiedde namens drossaard, schout, schepenen, burgemeesters, raad en goede lude van Bergen op Zoom. De term goede lude betreft minstens alle gegoede mannelijke inwoners of poorters.109 Deze regelingen vormen de oudst bewaarde keuren die volgens het in 1397 aangelegde stadsregister ook voor Steenbergen golden.110
De keuren bevatten 53 artikelen, die voornamelijk de handel in wijn, andere dranken, brood, maten en gewichten, koren, vis en vlees, ganzen, hoenders enz. betreffen, alsmede het beheer van goederen van wezen, het houden van bruiloftsfeesten, het huwelijksgoederenrecht en het poorterschap. Er staan ook bepalingen in de keuren, waarin met boeten wordt gedreigd bij schelden en beledigen, iets wat toen kennelijk ook al gebeurde. Het dobbelspelen en het trekken van zwaarden rekende men eveneens tot de misbruiken. Aan de brandbestrijding zijn enige bepalingen gewijd.111
Met het vaststellen van de keuren wordt volstrekt geen allesomvattende optekening van rechtsregels verkregen. Stelde men nadien nieuwe gedragsregels voor burgers en inwoners vast, dan noemde men deze eveneens keur. In 1365 garandeerden de heer en vrouw van Bergen op Zoom dat zij alle coren ende voerghebode, die gemaakt waren op advies van de drossaard, schout, schepenen en burgemeesters, zouden handhaven en dat men die keuren altijd mocht verbeteren. Van overtredingen van die keuren zou hij tweederde van de boete, de schepenen een derde deel hebben.112 De keuren werden door de stadssecretaris in zijn registers opgetekend, al dan niet in combinatie met de privileges van de stad of van belangrijke besluiten van de magistraat.113
Het behoeft geen betoog dat de keuren in de loop der jaren aanmerkelijk werden aangevuld en gecorrigeerd. Die van 1383 gaan hoofdzakelijk over schulden, een andere uit dezelfde periode over de lakennijverheid.114 De keuren en alle daarop volgende regelingen werden opgetekend in het zogenaamde Stadsregister en nadien in de ordonnantieregisters, die in het stadsarchief bewaard zijn. In de zeventiende eeuw golden verordeningen van de markies, waarop met straf werd gedreigd, slechts indien hierin door de magistraat was toegestemd en deze bij vonnis van de schepenen waren bevestigd.115
codificatie
Het hertogdom Brabant, en dus ook stad en heerlijkheid van Bergen op Zoom, gingen in 1430 deel uitmaken van de gewesten, die verenigd werden onder één landsheer, de hertog van Bourgondië. Toen het geslacht van deze hertogen was uitgestorven, kwamen hun landen aan de aartshertogen van Oostenrijk, beter bekend als de 'Habsburgers'. Al deze vorsten streefden naar een zekere uniformiteit in de rechtspleging voor hun territoria. Toch duurde het nog tot 1550, vóór er van de centrale regering te Brussel een verzoek uitging aan alle steden, om een overzicht van de plaatselijke rechten op te stellen en in te zenden. De uiteindelijke bedoeling was de invoering van een algemeen geldend recht, dat de grootste gemene deler vormde van de bestaande regels in het hele land. Te Bergen op Zoom vervaardigde men een - summiere - optekening van de rechtsgewoonten (nu costumen genaamd).116 Pas in 1570 (onder de regering van Alva) werd op last van hogerhand een meer uitvoerig en systematisch overzicht van de rechtsgewoonten gemaakt. Die tekst werd eveneens naar Brussel verzonden. Door de reeds uitgebroken Tachtigjarige Oorlog kwam er niets terecht van een landelijke regeling van de rechtsgewoonten.117 Nadat in 1577 Bergen op Zoom zich bij de Opstand had aangesloten, kwam het centrale gezag uiteindelijk aan de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden. Dit college liet veel bij het oude en greep slechts in als een algemeen geldende regeling hoogst nodig was. Dit geschiedde in de vorm van de zogenaamde 'plakkaten'. Te Bergen op Zoom en elders zijn deze bewaard in de vorm van het Groot Plakkatenboek. Voortaan golden naast de plaatselijke costumen dus ook de plakkaten van de Staten-Generaal. In 1613 was er wederom behoefte aan een optekening van de plaatselijke rechtsregels. Men ging ook ditmaal niet over één nacht ijs: pas in 1619 werd de tekst door de stadssecretaris vernieuwd en uitgebreid. Zij is in 1628 verschenen in de vorm van een boekje, gedrukt namens Rombout van Hamerstede, boekverkoper in de Lange-Mee-Straet (thans Fortuinstraat).118 De rechtsregels, al dan niet geschreven, groeiden en ontwikkelden zich in een lange periode, totdat men het nodig vond deze 'voorgoed' vast te leggen. Dit proces leidde echter geleidelijk aan tot een verstarring, die uiteindelijk tot de ondergang van het stelsel moest leiden. De eeuwenlang bestaande regelingen waren volgens latere opvattingen onvolledig, inconsequent, niet toereikend en gaven volgens velen ruimte aan willekeur, misbruik en corruptie.
Bestuur
De tweeledige functie van de stedelijke overheid wordt te Bergen op Zoom treffend gesymboliseerd door de beelden, die de voorgevel van het oude stadhuis sieren: Prudentia (voorzichtigheid) en Justitia (rechtvaardigheid). Deze deugden hebben betrekking op justitie (rechtspraak) en policie (bestuur). De tweedeling van taken is sinds de late Middeleeuwen bekend.119 Men zag dus wel in, dat doel, opvattingen en handelen van de besturende en de rechterlijke macht verschillend van aard zijn. De uitvoering was echter dikwijls in handen van één en dezelfde persoon of college.120 De grenzen tussen beide functies werden eertijds echter anders gelegd dan men thans pleegt te doen.
In deze inventaris van de stedelijke archieven is de scheiding tussen bestuur en rechtspraak volgens de toenmalige opvattingen waar mogelijk gereconstrueerd. Een hulpmiddel hierbij vormden de oude inventarissen van secretarie en griffie, waarvan eerstgenoemde doorgaans de administratie van policiezaken (in brede zin, inclusief de registratie van volontaire rechtshandelingen), de tweede de administratie van de justicie (de rechtspraak in enge zin) verzorgde.
De activiteiten van het bestuur zijn primair opgetekend in de resoluties die de periode 1476-1810 omvatten. Het karakter van deze optekeningen is redactioneel en inhoudelijk in de loop der eeuwen herhaaldelijk gewijzigd. De oudste (1476-1553) zijn in feite registers van ordonnanties, waartussen zo nu en dan een resolutie ingeschreven werd. In een tweede periode (1558-1573) was het omgekeerde het geval: tussen de korte verslagen van vergaderingen (resoluties) zijn afschriften van ordonnanties, brieven en bekendmakingen opgetekend. De hiaten die de serie resoluties bevat zijn door de administratie ondervangen door de kladresoluties te bewaren en in te laten binden.
De serie ingekomen en minuten van uitgaande stukken bevat veel achtergrondinformatie doordat hierin de correspondentie van de magistraat met vele bijlagen bewaard is gebleven.
Vele stukken zijn echter reeds tijdens het oude bestel tot bundels over bijzondere onderwerpen of zelfs tot dossiers betreffende bepaalde zaken gebracht. Voor de volledigheid van het onderzoek wordt geadviseerd om zowel de resoluties, de serie ingekomen en minuten van uitgaande stukken als de afdeling bijzondere onderwerpen (hoofdstukken 6-18) te raadplegen.
Volgens de opvattingen die tot in de achttiende eeuw golden, werden ook zaken van registratie (de zogenaamde willige of volontaire rechtspraak) ter secretarie behandeld. Daarom zijn de stukken hierover in deze inventaris opgenomen (hoofdstuk 18, zie over deze kwestie ook het voorwoord: par. 2. overgang).
Het oude bestel (13e eeuw-1795)
De bestuurlijke taken werden oudtijds samengevat met het woord policie.121 Dit woord is afgeleid van het Griekse woord politeia, waarvan de stam polis zowel stad als bestuur kan betekenen.122 De term policie kon verwijzen naar het bestuur van een polis, maar ook de bestuursvorm betreffen. Aan het einde van de Middeleeuwen kwam te Antwerpen een beperking van het woord policie in zwang, namelijk die tot ordehandhaving en preventie van misdaden, een betekenis die het woord thans nog heeft. Er bestaan geen directe aanwijzingen voor, dat deze term te Bergen op Zoom in zo'n beperkte betekenis werd gebruikt.123 Door sommige schrijvers wordt ervan uitgegaan, dat de bestuurlijke bevoegdheden van de schepenen een uitbreiding zouden zijn van hun oorspronkelijke, uitsluitend juridische, taken.124 Als voornaamste taken van het bestuur werden gezien het beheer van de stedelijke geldmiddelen en het uitvoeren en instandhouden van voorzieningen. Volgens sommige auteurs behoort er ook de regelgeving en het handhaven van de openbare orde toe.125 Bestuur is doorgaans niet mogelijk zonder medewerking van de burgerij die de kosten daarvan dient op te brengen. Daaruit vloeit meestal een of andere vorm van controle voort op de bestuurders, voornamelijk met betrekking tot de door de ingezetenen opgebrachte geldmiddelen. Naast policie onderscheidde men soms de financie, aldus van justitie, policie en financie een drietal hoofdtaken uitmakende.126 In 1314 blijken naast de drossaard en schout (ambtenaren in dienst van de heer van Bergen), de schepenen en burgemeesters (als vertegenwoordigers van de leidende kringen in de stad) ook de goede lude invloed te hebben op de regelgeving. Deze personen waren vermoedelijk vertegenwoordigers van de overige burgerij, voornamelijk leden van de gilden.127 Later - tot 1454 - werd de rol van de gildendekens, gezworenen en de goede mannen nog duidelijker.128 Een toename van het aantal inwoners maakt het op den duur onmogelijk, dat deze in grote getale opkomen om bestuurlijke besluiten te nemen of om de financiële administratie te controleren. De verkiezing van vertegenwoordigers van de burgerij om het stedelijk beleid te beoordelen en op het beheer van de geldmiddelen controle uit te oefenen wordt dan noodzakelijk. Een volksmenigte kwam in februari 1454 in opstand tegen de magistraat, die volgens leden van de ambachtsgilden wederrechtelijk was overgegaan tot verhoging van de accijnzen.129 Een blokkade van het stadhuis, waarin de geschrokken stadsbestuurders zich hadden teruggetrokken, was het gevolg. Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom, onderdrukte het oproer, daartoe gewapend met een hertogelijk mandaat en - nog belangrijker - met een groep soldeniers. Na de bestraffing van de aanvoerders en hun medeplichtigen legde hij de stad een bestuurlijk reglement op dat de invloed van de gilden voorgoed aan banden legde. De oppositie was hiermee nog niet geheel het zwijgen opgelegd. De zeven natiën (vertegenwoordiging van de gilden) deden een beroep op hertog Filips de Goede. Deze Bourgondische vorst was - zoals hij ook elders had aangetoond - niet bepaald vervuld van sympathie voor gilden en vroeg-democratische opvattingen. Dat zouden ook de Bergenaren merken. Bij zijn 'Arbitrale Uuytsprake' van 16 februari 1456 bevestigde hij hetgeen Jan van Glymes reeds eenzijdig had bepaald. De bevoegdheden van de gilden werden zwaar beknot; alleen met vergunning van de magistraat mochten de leden nog in vergadering bijeenkomen. Vergaderingen van gilden onderling werden slechts bij uitzondering toegestaan. De hertog behield aan zichzelf, zijn kanselier en raden van Brabant de interpretacie, moderacie ende verclaren van het bestuursreglement voor.130 Daarvan is onder meer gebruik gemaakt na een geschil in 1519, toen Karel V als hertog van Brabant door een nadere interpretatie de regeling van 1456 aanvulde.131 Ook nadien bleven zowel de gildenbesturen als afzonderlijke leden nu en dan zelfstandig optreden, ondanks deze strikte reglementering.
- Binnen- en Buitenraad
In 1485 kregen drossaard, schout, burgemeesters en schepenen, met andere woorden de Binnenraad, de bevoegdheid om benoemingen te doen in cleen officien der pollicien van der stadt aengaende, provenen (uitkeringen aan armen) toe te kennen en vergunning te verlenen om over de Grebbe te bouwen.132 De heer van Bergen op Zoom of namens hem zijn officier (drossaard of schout) en burgemeesters en schepenen mochten volgens de regeling van 1456 allerhande beschikkingen over de heffing van accijnzen en andere zaken de pollicien van der stadt aengaende regelen, zonder de Buitenraad te horen.133
In 1504 besloten de heer van Bergen op Zoom, zijn schout, burgemeesters en schepenen voortaan om de acht dagen op dinsdag vanaf 's-morgens acht uur te vergaderen over de gemeynen policie van de stad.134 Men noemde dit soort bijeenkomsten ook wel policyedaghen.135 In de stadsrekening van 1505 heet dit den nyeuwen raet. Iedere dinsdag vergaderen bleek echter niet steeds te realiseren.
De naam Binnenraad is ontstaan als gevolg van de regeling van 1454/1456, waarbij een Buitenraad uitdrukkelijk werd genoemd. Reeds in 1426/1429 traden de 'oude' schepenen (dus schepenen die vroeger gefungeerd hadden) als bestuurders en regelgevers op.136 In 1456 werd nu bepaald, dat er een Buitenraad zou worden gevormd die zou bestaan uit vroegere schepenen en vroegere rentmeesters van de stad alsmede degenen, die uit de zeven natiën gekozen zouden worden om desgevraagd te raden ende te hulpen raiden na hueren besten vijff synnen. De belangentegenstellingen tussen beide groepen bleek echter van dien aard, dat de gildenvertegenwoordigers niet als een onderdeel van de Buitenraad werden beschouwd. De raad bestond in werkelijkheid uit de oud-schepenen en de oud-rentmeesters. In de praktijk blijkt de Buitenraad soms afzonderlijk bijeen te komen, maar meestal met de Binnenraad gezamenlijk, 'raadsgewijze' te vergaderen. Als aparte groepering treedt de Buitenraad daarom maar zelden op.137
- de zeven natiën
De vertegenwoordiging van de gilden werd in 1456 beperkt door het voorschrift, dat ieder jaar, ten tijde van de benoeming van nieuwe burgemeesters en rentmeesters, de dekens en gezworenen van elk van de zeven natiën twee personen moesten voordragen, waaruit schout en schepenen er één uit zouden kiezen om die te beëdigen. Met de overige leden van Buitenraad zouden zij te allen tijde advies uitbrengen bij het nemen van besluiten in 'lastige' zaken zoals het verkopen van erf- of lijfrenten ten laste van de stad, het doen van grote schenkingen, alsmede het verhogen of verlagen van accijnzen en andere belastingen. Zij moesten eerst ruggespraak hebben met de dekens en gezworenen van hun natie, die hun van advies moesten dienen. De dekens en gezworenen waren verplicht de 'notabelste' van hun ambachten bijeen te roepen om daarover te beraadslagen. Daarop zou het advies van iedere afzonderlijke natie in een gecombineerde vergadering van de Binnen- en Buitenraad worden gebracht, om - desnoods na stemming - daarop een besluit te nemen.138 Volgens de interpretatie van 1456 mochten de raadslieden echter niet onder elkaar beraadslagen over hun uit te brengen adviezen, maar ieder voor zichzelf spreken. In de gecombineerde vergadering zouden eerst de burgemeesters en schepenen hun opinie naar voren brengen, dan die van de Buitenraad en tenslotte ieder van de zeven gecorenen van de natiën. Alleen over die punten die door de heer van Bergen op Zoom, zijn officier of burgemeesters en schepenen naar voren werden gebracht, mocht worden beraadslaagd.139 Reeds in 1478 dragen de vertegenwoordigers van de zeven natiën de naam Raidsluden. De vergaderingen van de 'notabelste' van de gilden, zoals die in 1456 waren voorgeschreven, liepen ca. 1519 volkomen uit de hand doordat de dekens alle leden van hun ambacht tot het overleg toelieten. Hierdoor kon er geen goede advisering en opinievorming plaatsvinden, maar was er een groeter meenichten ende gheroep, contrarie allen policien.140 Daarom bepaalde Karel V in 1519, dat in plaats van deze groeter meenichten de dekens en gezworenen voortaan 5 of 6 van de notabelste en oudste van hun ambacht zouden oproepen om te adviseren. Ook werd een aantal punten betreffende het uitbrengen en de waarde van stemmen vastgesteld.141
- Brede Raad
De burgemeesters, schepenen en oud-schepenen vormden met de zeven raadslieden de gemeynen raide van de stad, die ook wel 'groten en gemeynen raet' werd genoemd.142 De naam Brede raad wordt in 1480 voor het eerst gebruikt met betrekking tot de vergadering van alle stadsvertegenwoordigers. Deze naam wordt de geijkte term voor deze raad.143 In de 'nadere interpretatie' van 1519 worden burgemeester en schepenen het eerste lid, de oud-burgemeesters, oud-schepenen en oud-rentmeesters (de Oud-of Buitenraad) het tweede en de zeven ghecoren Raetsluijden het derde lid van de stad genoemd.144
In verband met de onrust, veroorzaakt door de oorlogstoestand, besloot de Brede raad medio 1579 voortaan op iedere eerste woensdag van de maand te gaan vergaderen. Door de tijdsomstandigheden was dit echter niet vol te houden. Ook de Oud- of Buitenraad bleek doorgaans niet op sterkte te zijn. De Binnenraad besloot daarop op 7 maart 1584 om de vergaderingen op woensdag op te schorten.145 In de zeventiende eeuw was het gebruikelijk geworden dat alle zaken van groot belang aan de Brede Raad voorgelegd werden, zulks om de rust in de stad te bevorderen.146
Bataafse periode en koninkrijk Holland (1795-1810)
Op 30 januari 1795 capituleerde de vesting Bergen op Zoom op bevel van de Staten-Generaal voor de Fransen, die inmiddels het oosten van Noord-Brabant hadden bezet. De bevolking koos op 14 februari een provisionele municipaliteit van 24 leden. De zittende magistraat werd de volgende dag bedankt en door het revolutionaire comité van zijn eden ontslagen.147 De municipaliteit kreeg een eigen reglementering die inplaats kwam van het oude bestel. Er kwam verschillende commissies, waaronder een college van justitie, een comité van billetering en een comité van financiën.148 Door de ingrijpende grondwetsherziening van 1798 werd het land in nieuwe provincies (departementen) ingedeeld. Bergen op Zoom behoorde tot het departement van Schelde en Maas. Op 13 maart 1798 werd een nieuwe municipaliteit van twaalf leden gevormd. Naast de municipaliteit fungeerden een commissie voor gildenzaken en een comité voor de kazernering.149 Een gedeeltelijke restauratie van de vroegere toestanden vond plaats krachtens de grondwetsherziening van 1801. Bergen op Zoom werd (opnieuw) ingedeeld bij het departement Brabant. Bij de herziening van het plaatselijk bestuur kwamen de oude namen en gedeeltelijk ook de bevoegdheden van de colleges en functionarissen terug. Te Bergen op Zoom werd in september 1802 een advies opgesteld om het stedelijk bestuur weer op het oude stramien te brengen. Daarbij ging men uit van een strenge scheiding van politie (bestuur) en justitie (rechtspraak). Uit deze stringente uitleg bleek, dat men zich in de voorafgaande periode een gedeeltelijk historisch onjuist denkbeeld van het oude bestel had gevormd.150 Een nieuw gemeentebestuur, einde maart 1803 benoemd, werd op 19 april d.a.v. geïnstalleerd. Het bestond uit tien leden (waarvan er vijf als schepen zitting hadden in de civiele rechtbank) en tien gecommitteerden uit de wijken van Stad en Poorterij. De president en de leden van het gemeentebestuur vormden met de gecommitteerden de generale raad, die men kan vergelijken met de vroegere Brede Raad.151 Er waren drie commissies: één van vijf leden tot toezicht op de algemene Politie; één van drie leden, genaamd commissie voor Weeskamer en de fabricage (te vergelijken met de Weeskamer, tevens belast met de technische beheerstaak van de vroegere rentmeesters) en één van drie leden tot administratie der financiën (belast met de vroegere financiële taak van de rentmeesters).152
Na de uitroeping van het Koninkrijk Holland in 1806 werd Bergen op Zoom ingedeeld bij de gemeenten van de eerste klasse. In dat jaar ging een nieuw reglement voor het gemeentebestuur gelden dat in hoofdlijnen weinig afweek van het vorige.153 De bestuurssamenstelling bleef onveranderd tot bij koninklijk besluit van 20 januari 1808 een gemeentebestuur werd benoemd, dat bestond uit 1 burgemeester, 4 wethouders, 4 plaatsvervangende wethouders en 12 vroedschappen.154 Op 1 februari 1810 nam de Franse generaal J. Maison namens keizer Napoleon I bezit van de vesting Bergen op Zoom.155 Op 9 juli 1810 lijfde de keizer Holland formeel in bij zijn keizerrijk. Op 22 september benoemde hij een maire (burgemeester), 2 adjoint-maires (onderburgemeesters of wethouders) en een conseil-municipal (stedelijke raad) van 30 leden.156
Rechtspraak
Rechtspraak dient er vanouds toe om te voorkomen dat men zelf het recht in eigen hand neemt. Het verzoenen van partijen door een verdrag, het zogenaamde 'vredegeven' was hiertoe vanouds een bedroefd middel, waardoor men zowel bloedwraak als het voeren van onnodige rechtszaken kon voorkomen. De keuren van 1314 bevatten enige artikelen, waarmee men deze procedure regelde.157 Dit diende volgens een bepaling uit 1459 binnen 24 uur na het ontstaan van de twist te gebeuren.158 Mocht men daarbij overlast van iemand ondervinden dan kon men door middel van een aanzegging door een kolfdrager 'vrede' eisen. Op de secretarie werd een speciaal register bijgehouden, het zogenaamde Vredeboek. Het weigeren om vrede te geven kon met een geldboete worden bestraft.159 Werden de twistenden het niet eens, dan hield de door de 'vrede' bereikte verzoening op te bestaan en kon men alsnog de rechter inschakelen. Op den duur bleek een op geschreven regels berustende rechtspraak sneller en dikwijls doeltreffender dan een verzoeningsprocedure.160 De schepenbank of vierschaar was in feite de hoogste rechtbank binnen de stad. Naast de schepenen had de schout zitting in de rechtbank, zulks in zijn functie van rechtsvorderaar (te vergelijken met de taak van de huidige officiers van justitie). Hij moest de rechterlijke organisatie instandhouden en zorgen dat de zittingen geregeld plaatsvonden. De schepenen hadden rechtsmacht over alle stadsbewoners, zelfs over poorters, die buiten Bergen op Zoom woonden.161 De dagen, waarop de burgemeesters en schepenen zitting hadden, werden onderscheiden in verschillende categorieën. Er waren drie dingdagen: op maandag, woensdag, en vrijdag met besloten deuren. Op donderdag kon de 'vrede' vernieuwd worden. Op zaterdag werden 's heren zaken (der heerlickheyt aengaende), voornamelijk criminele, behandeld. Deze zittingen waren openbaar: om eenen yegelycken van quade te waerschouwen ende exempel te gheven allen anderen (om een ieder voor het kwaad te waarschuwen en om alle anderen (!) een voorbeeld te geven). Tijdens de jaarmarkten was er iedere dag een rechtszitting.162 De vertrekken voor de rechtspraak waren ondergebracht in het stadhuis. Door de verwerving in 1498 van het ten oosten van het schepenhuis gelegen huis Leeuwenborch zijn er interne verschuivingen tot stand gekomen. Dat gebeurde opnieuw in 1544 na de verwerving van het huis De Olifant aan de westzijde van het schepenhuis.163 In 1470 werd een kapel met altaar van Sint-Antonius in het schepenhuis ingericht, waar men iedere rechtsdag de H. Mis ( Eucharistieviering ) liet opdragen.164 Die godsdienstoefening moest worden bijgewoond door de bij de rechtspraak betrokken magistraatsleden en functionarissen. De mis begon al vroeg: 's-morgens om acht uur. Genoemde personen moesten aanwezig zijn vóór de mis begon of ten minste eer 't gewijde water van der selver geworpen zal zijn, dus voor de priester de aanwezigen met wijwater had besproeid. De drie dienders en de voirspraken (advocaten) hoefden zich pas bij het uitgaan van de mis te vertonen. De mis verviel na de reformatie, maar men bleef met de zittingen beginnen om acht uur.165 De oudst bewaarde archivalia, afkomstig van de stedelijke griffie, dateren uit de zeventiende eeuw. Wat er tevoren was, bleef helaas niet bewaard. De resoluties betreffende juridische zaken zijn vanaf 1749 bewaard; van de ingekomen stukken slechts enkele uit 1602 en 1611; de serie is doorlopend vanaf 1650-1652. Voor de criminele en civiele rollen zie de volgende paragrafen.
criminele justitie
Criminele zaken hadden betrekking op alle daden, waarop lijfstraffen of zware boeten stonden.166 De schepenen moesten een beklaagde binnen drie weken na het gevangennemen berechten.167 Indien zulks niet tijdig gebeurde, moest deze persoon uit de gevangenis worden ontslagen. De officier (drossaard/schout) diende daarom de betrokkene reeds in staat van beschuldiging te stellen op de voormiddag van de derde dag na diens arrestatie. Het was mogelijk, op borgstelling vrijgelaten te worden, behalve als op een vergrijp lijfstraf stond.168 De procedure diende van derde daghe tot derde daghe te worden voortgezet.169 De schepenen hadden daarom om de drie dagen een openbare rechtszitting, om voor het quade te werschouwen ende exempel te gheven allen anderen.170 Als de drossaard/schout iemand in een criminele zaak wenste aan te spreken, dan moest hij eerst de burgemeester (binnen de bank) en alle (of het merendeel van de) schepenen bijeen laten roepen. Teneinde de beklaagde tot bekentenis te brengen of achter medeplichtigen te komen, kon de schout verzoeken om de gevangene op de pijnbank te laten verhoren. Poorters en poorteressen van Bergen op Zoom mocht men noch porsen, noch pinen in gheenre manieren. De drossaard had echter de bevoegdheid om de schepenen te overtuigen, dat er genoeg informatie of aanwijzingen waren om een poorter of poorteres ter scherper examinatien te brengen. De oude en de nieuwe raedt (de schepenen en oud-schepenen) werden dan bijeengeroepen en konden besluiten, dat de aangedragen feiten overtuigend genoeg waren om alsnog door pijniging tot het gewenste resultaat te komen. Het was maar een schamele waarborg, dat de gevangene vervolgens buyten alle banden van ijsere op sheeren straete ende onder den blauwen hemel zijn bekentenis moest herhalen en - als hij durfde - kon herroepen.171 Was de schout door deze onderzoeksmethode voldoende ingelicht, dan kon de eigenlijke procedure beginnen.172 Van Mansfeld noemt nog de kring van stenen in de vloer van de achterplaats van het stadhuis waar de misdadigers zijn schuld moest bekennen vrij van pijn en banden van ijzer. De drossaard (schout) maande tijdens die rechtszittingen de burgemeester en schepenen aan, hem toestemming te geven, om de procedure te openen. De burgemeester stond zulks toe, onder voorwaarde dat niemand mocht spreken zonder zijn toestemming en in gepaste bewoordingen, zoals die bij een rechtszaak horen. Het is duidelijk, dat men hiermee scheldpartijen tussen klagers, aanklagers, beklaagden en advocaten wenste te voorkomen. Daarna opende de schout de zitting, met andere woorden, hij spande de vierschaar. Dit deed hij van wegen onse Genadige Heere (Marcquis) van Berghen ende zijne Stadt van Bergen.173 De kamer, waar men de criminele rechtspraak hield, heette oorspronkelijk vierscare.174 De vierschaar en de rol waren waarschijnlijk eerst te vinden in de benedenhal van het stadhuis. In 1598 besloot men om de zittingen voortaan te houden in de rolkamer, waar reeds ongeveer honderd jaar lang de civiele rechtspraak had plaatsgevonden.175 In 1638 is aan de achterplaats van het stadhuis een afzonderlijke schepenkamer aangebouwd voor de beraadslagingen over rechtszaken. Deze vleugel had op de begane grond een open galerij met zuilen, afkomstig uit een afgebroken gebouw elders in de stad.176 De schepenen zetelden in de Rode of Schepenkamer. De heren vergaderden aan een tafel met een rood kleed, zaten op stoelen met rode kussens en droegen bij de rechtspraak rode toga's. Een treffende symboliek voor een gerechtshof dat de bevoegdheid had een vonnis te vellen, waardoor bij uitvoering bloed kon vloeien. Rood gold dan ook als de kleur van de hoge justitie.177 De voltrekking van de lijfstraffen vond meestal plaats op een schavot dat op de Grote Markt was geplaatst. Na de executie werden de lijken overgebracht en aan de galg of op het rad tentoongesteld buiten de stad, oorspronkelijk aan de Wouwseweg, later op de Raayberg. Van een eenmaal uitgesproken vonnis in criminele zaken was geen hoger beroep mogelijk. Bij doodvonnissen moesten schepenen verklaren, dat de misdadiger lijf en goed ten behoeve van de heer (markies) had verbeurd. In de achttiende eeuw is dit gebruik afgeschaft.178 De markies kon gratie of vermindering van straf geven. Indien hij daartoe niet genegen was deed de drossaard/schout daarvan rapport op de volgende rechtszitting en verzocht burgemeester en schepenen te bepalen, op welke wijze de doodstraf diende te worden voltrokken. Nadat de wijze van strafuitvoering was vastgesteld, kon de markies geen kwijtschelding of gratie meer geven.179
civiele rechtspraak
Civiele of burgerlijke zaken waren in principe rechtsgedingen tussen burgers. De overheid,belast met het handhaven van orde en rust, achtte zich echter bij dergelijke zaken betrokken, zodat onder civiele zaken vaak ook lichtere strafzaken werden begrepen.180 De schepenen berechtten civiele zaken op maandag en vrijdag. Om iemand voor de rechter te dagen, diende de aanklager een geschreven dagvaarding (daech-briefken) in te dienen op de griffie. Dit briefje werd naar de schout gebracht die het bezegelde of ondertekende. Hij gaf het aan de gezworen dienaar, die de aangeklaagde ging aanzeggen op de eerstvolgende zittingsdag van het gerecht te verschijnen. De gezworen dienaar moest bij deze oproep zijn corteroede ( een korte stok of twijg) in de hand te hebben. Naar dit kenteken noemde men dit soort ambtenaren doorgaans zelf ook corte roeden. Vergat hij die roede mee te brengen, dan was de oproep ongeldig.181 Indien alles correct was gebeurd, dan kon de normale procesgang beginnen. In 1561 kwam een uitvoerige ordonnantie tot stand op de civiele rechtsgang, een regeling die naar het vertrek, waar de zittingen plaats hadden, de Rolle genoemd werd. Vooral de activiteiten van de procureurs (taellieden) en advocaten (voorspraken) kregen een gedetailleerde behandeling. Ook de Costuymen bevatten een aantal bepalingen omtrent de werkzaamheden van de procureurs.182 De advocaten en procureurs bleken overigens dikwijls ontevreden over hun beloning en hadden ook onderling scheldpartijen.183 Andere bepalingen van de Costuymen behandelen huwelijksgoederenrecht, de rechtskracht van contracten en akten van verkoop, hypotheek, borgtochten, huur en verhuur, onteigeningen, testamenten, erfrecht enz. Een belangrijk aantal bepalingen in de Costuymen betreft arrest en gijzeling van personen en goederen.184 Indien men om schuldvorderingen werd gevangen gezet, kon men ook in een herberg worden ondergebracht. In 1568 werd deze zaak opnieuw geregeld. De kolfdragers van de stad zouden, als zij een gevangene in een herberg leidden en daar als gevangene bewaarden, elk 8 stuivers per dag hebben, waarmee zij de kost zouden moeten doen en niets van partijen eisen. Bij arrestatie van één persoon bij dit soort zaken waren twee kolfdragers voldoende. Indien zij iemand op verzoek van een officier van de corteroede uit kracht van een gewezen vonnis gevat hadden moesten zij de gevangene weer bij hem afleveren; dan moest hij hun behoorlijk salaris betalen over deze gevangenneming en bewaring.185 Voor arrestanten in civiele zaken was in de achterbouw van het stadhuis een 'burgerlijke gijselkamer' ingericht. Ook in de Gevangenpoort was een speciaal vertrek voor hen die zich slechts om burgerlijke geschillen of boetestraffen in hechtenis bevonden; voor de inrichting daarvan had de stad in 1533 verlof gekregen.186 De oudst bewaarde registers betreffende arresten, de zogenaamde arrestboeken, zijn van 1544; de serie bevat een hiaat over de jaren 1579-1608. Het vertrek, waar de schepenen rechtspraken over civiele zaken, heette de rolkamer, naar het register (oorspronkelijk een rol papier), waarin de handelingen werden vastgelegd. De rol bevond zich eerst in de achterhal van het stadhuis; vervolgens in de ruimte, waar thans de raadsvergaderingen plaatsvinden. Deze was van de voorzaal (thans publieke tribune) gescheiden door ijzeren tralies. Zoals reeds vermeld, vond er sinds 1598 ook de criminele rechtspraak plaats.187 De oudst bewaarde registers van handelingen in civiele zaken ('rollen') dateren uit 1597, resp. 1600-1603. De oudste bijlagen zijn van 1597.
bijzondere vormen van rechtspraak
Naast de rechtspraak door de schepenbank waren er enige bijzondere vormen van rechtspraak, namelijk voor groepen die een speciale status hadden. Bovendien waren er speciale gelegenheden, waarbij recht werd gesproken. Een eigen status hadden geestelijken en kloosterlingen, leden van gilden en militairen. Op het ten onrechte inschakelen van de kerkelijke rechtbank werd in 1314 een boete gesteld.188 De gildenrechtspraak komt in hoofdstuk 9 aan de orde. Vooral de militaire rechtspraak kon een ernstige concurrentie en een belemmering voor de normale rechtsgang vormen. De soldaten van het garnizoen hadden namelijk een eigen rechtbank, genaamd de Raad van Oorlog of Militaire Krijgsraad. De militaire machthebbers matigden zich ook over andere ordemaatregelen in de stad gezag aan, hetgeen ernstig afbreuk deed aan de bevoegdheden van de schepenbank. Meermalen moest 'hoger hand' (de centrale bestuurs- en rechtsorganen in Den Haag) de burgers in bescherming nemen tegen de pretenties van de militaire gouverneur en zijn krijgsraad. Deze rechtbank had in principe uitsluitend bevoegdheid om over soldaten militaire zaken te oordelen, maar mengde zich in de praktijk talrijke malen in criminele en civiele kwesties, waarbij zowel militairen als burgers waren betrokken. Die maakten dan op onaangename wijze kennis met de militaire gevangenis, het Provoosthuis, dat oorspronkelijk in de Geweldigerstraat was gevestigd, later in de Potterstraat. Naast de Militaire Krijgsraad bestond er een Burgerlijke, hoofdzakelijk met betrekking tot zaken betreffende het vervullen van de plicht tot bewaking van de stad en vesting in oorlogstijd. Deze krijgsraad wordt in hoofdstuk 10 uitvoeriger behandeld.
- poortommegang of jaargeding
Een bijzondere gelegenheid tot rechtspraak bestond uit drie poortommegangen of jaargedingen waarbij de schepenen in college de stad rondgingen. Hierbij konden de poorters en ingezetenen alle personen aangeven, die aan hen nog schulden hadden. De debiteuren waren dan verplicht te verschijnen op de volgende rechtszitting. Verscheen een gedaagde niet dan was hij automatisch veroordeeld om het ge‰iste bedrag te betalen.189
- burgemeesterskamer
Reeds in 1557 was het aantal burgerlijke geschillen voor de rechtbank zodanig toegenomen dat men besloot dat een geschil eerst voor de twee burgemeesters gebracht moest worden.190 De burgemeesters moesten beoordelen of het geval kon worden bijgelegd of dat het inderdaad voor de schepenen behoorde te gaan. De burgemeesters behandelden dit soort zaken op dinsdag en zaterdag, te beginnen om 8 uur 's morgens. Het vertrek, waarin de burgemeesters vergaderden, werd de Burgemeesterskamer genoemd.191 Was de eiser met een vonnis van de burgemeesters niet tevreden gesteld, dan kon men de tegenpartij alsnog voor de schepenbank doen dagen. De Staten-Generaal bepaalden in 1655, dat de burgemeesters bevoegdheid zouden hebben te oordelen in zaken tot een boete van ƒ 50 en daar beneden. Hoger beroep van hun uitspraken stond open bij het volledige college van schepenen.192
- erfscheiding
Geschillen over de begrenzing van erven (bebouwde of onbebouwde percelen) werden buiten de gewone rollen, verbalen ende sommacien gehouden. Schout, burgemeester en schepenen hielden daartoe afzonderlijke zittingen ter plekke van het betwiste erf in tegenwoordigheid van de griffier. Burgemeester en schepenen konden onmiddellijk een vonnis uitspreken of de zaak alsnog naar de normale rechtspraak verwijzen.193 Het protocol werd ter secretarie bewaard.194 Er werden speciale erfscheiders benoemd, die de schepenen in deze zaken assisteerden. De Costuymen bevatten een afzonderlijk hoofdstuk over zaken, die onder erfscheidingen behoorden.195
- marktrechtspraak
Aan de jaarmarkten die tweemaal per jaar te Bergen op Zoom werden gehouden waren twee belangrijke rechten verbonden, namelijk dat van marktvrede en van geleide. Op de markten zelf mocht men om geen andere redenen worden lastig gevallen, met uitzondering van een persoonlijk bedreven manslag en voor eigen, tijdens de markt aangegane, schulden. Ook op de heen- en terugreis mocht men om geen enkele reden worden gestoord. De wijze, waarop Bergen op Zoom de hiertoe verkregen privileges heeft gehandhaafd, heeft Slootmans in een afzonderlijk hoofdstuk van zijn standaardwerk uitvoerig behandeld.196 Het grote aantal kooplieden dat zich tijdens de jaarmarkten in de stad bevond leverde een toename van het aantal rechtszaken op. De bewaardgebleven stadsrekeningen vermelden vanaf 1442 een jaarlijks aan de schepenen toegekend zitgeld, in het bijzonder omdat zij tijdens de jaarmarkten bereid zouden zijn om recht te doen aan kooplieden. Binnen de perioden van de jaarmarkten werd, zoals hierboven vermeld, dagelijks zitting gehouden.197 Er werden geen aparte registers inzake marktrechtspraak bijgehouden. Deze aangelegenheden werden in de gebruikelijke registers opgenomen. Ten aanzien van de rechtspraak in engere zin had de schepenbank tijdens de jaarmarkten nog een aantal bevoegdheden. In 1465 werd de bepaling aangescherpt, dat ieder, die in de marktperioden twist of gevechten veroorzaakte, dubbel zou moeten boeten.198 Een privilege uit 1522 bepaalde, dat schepenvonnissen over vreemde kooplieden onherroepelijk waren. Hoger beroep was daarop dus niet mogelijk. In dit opzicht stond de stad Bergen op Zoom op gelijk niveau met de hoofdsteden van het hertogdom Brabant.199
jurisdictie buiten de grenzen
De poorters van Bergen op Zoom genoten het privilegium de non evocando. Dat wil zeggen, dat zij, als zij binnen de stad een misdaad hadden begaan en buiten haar rechtsgebied gevangen werden genomen, men hen binnen drie dagen na hun arrestatie weer daarbinnen moest brengen, ongekwetst en ongeschonden en hen overleveren aan de drossaard of de schout.200 Dergelijke bepalingen golden ook voor misdaden, door een poorter buiten de stad begaan; indien hij zich echter schuldig had gemaakt aan doodslag, vredebreuk of verkrachting van vrouwen of kinderen moest hij ter plekke van de misdaad berecht worden.201 De schepenen van Bergen op Zoom verkregen bij privilege van 4 juni 1463 van Jan II van Glymes de bevoegdheid om akten te passeren waarbij onroerende goederen, gelegen in het Land van Bergen op Zoom buiten de vierschaar van de stad, werden belast met erfrenten, lijfrenten, verpachtingen, verhuringen of dergelijke bezwaringen. Bij niet nakomen van de daarbij aangegane verplichtingen mochten zij de desbetreffende roerende onderpanden (hals en have) gerechtelijk laten inhalen (naar de stad vervoeren). Vervolgens zouden zij daarmee mogen doen wat men deed als de goederen in kwestie binnen de vierschaar van de stad hadden gelegen. Deze bevoegdheid tot inhaling is elders bekend als ingebod. De costume van 1570 omschreef dit recht als een bevoegdheid van de korteroede van Bergen op Zoom: hij mocht desbetreffende beesten, have en andere goederen, voor zover zich bevindend in het Markiezaat, inhaelen en daarna tijdens een vrije marktdag verkopen voor het stadhuis aldaar.202 Rechtspraak inzake vervreemdingen ten plattelande door de stedelijke bank bleef echter uitgesloten en bij de individuele schepenbanken berusten.203 Er zijn gevallen bekend, dat de schepenbank van Bergen op Zoom die van de dorpen in het platteland meende te mogen corrigeren, indien door hun beslissingen aan stadspoorters ten onrechte nadeel werd berokkend.204 De Staten-Generaal machtigden in 1656 de schepenbank om overtreders van hun wetten te berechten, bijzonder over bedrog, dat door pachters bij het heffen van de landelijke belastingen werd gepleegd. In het laatste geval hadden de schepenen rechtspraak over deze zaken in Stad en in het overige Markiezaat van Bergen op Zoom.205
hoofdlering, appèl en gratierecht
Enige schepenbanken ten plattelande van de heerlijkheid Bergen op Zoom hadden de gewoonte bij ingewikkelde kwesties 'ten hoofde' te gaan bij de schepenbank van Bergen op Zoom. Dat gold ook voor de rechtbank van Steenbergen. In de oudste rechtsregels van die stad, genaamd de Antiqua Kora, wordt de schepenbank van Bergen op Zoom als zodanig aangewezen.206 In 1458 werd bij de nadere verdeling van het Westbrabantse gebied tussen de heren van Breda en van Bergen op Zoom Steenbergen gebracht onder de schepenbank van Breda, maar die van Bergen op Zoom diende voortaan als hoofd van de dorpen Gastel, Hoeven, Nieuwenbosch en Oudenbosch.207 Slootmans heeft een staatje uitgegeven van de banken, die in de jaren 1472-1510 te Bergen op Zoom een hoofdvonnis kwamen halen: naast de reeds genoemde waren dat Borgvliet, Moerstraten, de Noordpolder, Ossendrecht, Putte, Zandvliet, Zegge en het Zuidland.208 Soms ging men van een schepenbank ten plattelande in hoger beroep op de schepenbank van de stad. Een voorbeeld vormt het beroep in 1472 van een inwoonster van het land van Bergen boven de Nieuwenberg (Zegge) tegen het vonnis van de schepenbank aldaar.209 Nadien wordt hoofdhalen uitzondering, in appèl gaan regel. Het betrof hier de schepenbanken van Gastel, Moerstraten, het Noordland, de Moernering (het Bergse Moer), Putte, de Vanckput en het Zuidland.210 De rest van het Land van Bergen op Zoom ging te Wouw in hoger beroep. De stad ondervond in de zestiende eeuw ten plattelande van het Markiezaat concurrentie van het door de markies benoemde leenhof. Dit leenhof of Hof van justitie was in het Markiezenhof te Bergen op Zoom gevestigd en kreeg in de zestiende eeuw de macht om te oordelen in zaken van hoger beroep op civiele vonnissen, door de schepenbanken ten plattelande van het Markiezaat gewezen. In de periode 1529-1533 werd bij het leenhof hoger beroep ingesteld van vonnissen van een aantal schepenbanken, waarvan er enig tevoren te Bergen op Zoom hoofdlering haalden of in hoger beroep kwamen. Hiermee was dus reeds een deel van de juridische invloedssfeer van Bergen op Zoom verloren gegaan.211 In 1553 werd het hoger beroep op het leenhof dwingend voorgeschreven, een ontwikkeling waarmee het stadsbestuur nooit vrede had.212 In 1570 wendde de magistraat zich tot de landvoogd, de hertog van Alva, en beweerde het appèlrecht nog ten volle te bezitten.213 Toen na de ontvolking sinds de jaren tachtig de dorpen in 1592 opnieuw bewoond waren, deed de stad pogingen, het appèl van hun vonnissen weer op haar rechtbank te doen vestigen.214 Men trok echter aan het kortste einde: dit bleef onder het leenhof ressorteren. Er waren echter buiten de stad enige op een bijzondere wijze met Bergen op Zoom verbonden gebieden. Onder de huidige gemeente Wouw, in de wildernis op de grens tussen de heerlijkheid Bergen op Zoom en de abdij van Tongerlo, bezat de stedelijke rechtbank bevoegdheden. Dit terrein, later genoemd De Ouwervelden, lag aan de tegenwoordige rijksgrens, bij Essen. De turfgravers aldaar waren in 1354 voor een belangrijk deel afkomstig uit Bergen op Zoom. In 1409 vond een nieuwe verkaveling plaats, nu aan lieden van Bergen op Zoom en Steenbergen. Het terrein heette De Nieuwe Neminghe. Het transport van percelen vond herhaaldelijk voor schepenen van Bergen op Zoom plaats. In de zestiende eeuw werd de juridische situatie opnieuw geregeld. De naam van het gebied was nu Bergse Moer; het kreeg een eigen rechtbank, bestaande uit baljuw, schout en schepenen. Nog in 1580 werd een poging gedaan om het opnieuw in exploitatie uit te geven. Nadien wordt er niet veel meer van vernomen. De eigen rechtbank verdween geruisloos.215 Aan de havenmonding lag een nederzetting van zoutzieders, genaamd De Vanckput. De uitbaters gingen van vonnissen van hun schepenen oorspronkelijk ten hoofde, later in hoger beroep bij de stad.216 Voor vonnissen in burgerlijke zaken van schepenen van het dorp Moerstraten bleef hoger beroep mogelijk op de schepenen van Bergen op Zoom.217 Indien te Moerstraten criminele zaken werden berecht assisteerden twee daartoe afgevaardigde schepenen uit de stad de rechtbank aldaar.218 De bewering, dat de stad criminele jurisdictie had over de heerlijkheid Halsteren, in 1634 door de magistraat in een zaak van een burger van Bergen op Zoom gedaan, is kennelijk zonder blijvend effect gebleven.219 Ieder, ook de heer van Bergen op Zoom, hield de vonnissen van schepenen voor onherroepelijk, behalve de vonnissen waarop hoofdlering werd gehaald (zie hierna).220 Laatstgenoemde gewoonte werd geleidelijk aan vervangen door het hoger beroep (appèl) ingesteld bij de Raad van Brabant te Brussel. Dit gold echter alleen in civiele zaken. In 1525 bepaalde deze Raad, dat de heer van Bergen op Zoom en zijn ambtenaren niet zouden mogen appelleren, behalve in bepaalde omschreven gevallen, zoals confiscatie van goederen en indien het zaken betrof die domeingoederen aangingen. Het verlenen van vermindering van straffen of gratie werd eveneens aan voorschriften onderworpen.221 Na de val van Antwerpen in 1585 waren ook op juridisch gebied voorzieningen nodig. In april 1586 kon geen besluit worden genomen in een appèl-zaak, omdat de kanselarij te Brussel niet bereikbaar was. De Rekenkamer verzocht aan de Staten-Generaal voorziening.222 Enige maanden nadien richtte zij zich tot prins Maurits, met het verzoek te voorkomen, dat men zich voor vonnissen, waarop de boete minder dan 200 guldens bedroeg, zonder voorafgaande toestemming (namptisatie) in appèl zou gaan. Naar aanleiding van een sinds het begin van dat jaar lopend verzoek van de rekenkamer van het Markiezaat om voorziening in het gebrek aan een beroepsinstantie voor het Staatse deel van Brabant, besloot hij, als bezitter van eerstgenoemd gebied, regelend op te treden.223 Maurits benoemde op 18 juni van dat jaar voorlopig en op 23 augustus definitief een raad van drie rechtsgeleerden voor de administratie en exercitie van de justitie in Brabant, gevestigd te Delft.224 Uiteindelijk werd op 26 september 1591 door de Staten-Generaal een definitieve Raad van Brabant benoemd. Zij zetelde te 's-Gravenhage en was in de periode van de oprichting nog bemand met Brabantse bannelingen.225 Bergen op Zoom volgde in sommige opzichten de rechtsregels, die in de stad Antwerpen golden. Bovendien beschouwden de schepenen van Bergen op Zoom die van Antwerpen tot 1494 als hun hoofdbank. Dat wil zeggen, dat zij bij moeilijke juridische kwesties aan de schepenen van die stad een bindend advies, een zogenaamd hoofdvonnis vroegen. Zoiets kon alleen maar goed gaan tot op het ogenblik, dat Bergen op Zoom zelf over de nodige juridische know-how beschikte en in vele opzichten met Antwerpen kon concurreren. Antwerpen probeerde met alle middelen zijn oude positie te handhaven, hetgeen herhaaldelijk aanleiding gaf tot geschillen, waarbij soms geweld niet werd geschuwd. Ook waren er voortdurend wrijvingen over de juridische status van poorters van Antwerpen, die hier met de justitie in aanraking kwamen. Het zou hier te ver gaan, deze aspecten diepgaander te behandelen. Verwezen zij naar hetgeen daarover elders is gepubliceerd.226
Bataafse tijd en Koninkrijk Holland (1795-1810)
De principes van de nieuwe wetgeving, die ten aanzien van juridische zaken tijdens de Bataafse republiek werden ingevoerd, voorzagen in de scheiding van de wetgevende en de rechterlijke macht. Een Hof van Justitie, gevestigd te 's-Hertogenbosch, nam de competentie van de Raad van Brabant over die op 3 september 1795 was opgeheven. Op lager juridisch niveau bleef alles nog lange tijd bij het oude. Het departementaal bestuur van Bataafs Brabant ontnam in 1803 aan alle schepenbanken het recht om in criminele zaken recht te spreken. In plaats daarvan kwamen regionale criminele rechtbanken. Het departementale gerechtshof werd naar Breda verplaatst.227 Het departementaal bestuur benoemde op 29 maart 1803 een drossaard voor de regionale criminele rechtbank te Bergen op Zoom (nadien Hoge Vierschaar genoemd), die tevens als schout-civiel in de plaatselijke civiele rechtbank zitting had. Op 31 maart had de benoeming van de president (voorzitter), de leden en de griffier plaats.228 Met ingang van 1 januari c.q. 20 mei 1811 verloor iedere plaatselijk bestaande rechtsprekende instantie zijn bevoegdheden. Te Bergen op Zoom ging een vrederechter (juge de paix, later kantonrechter) zetelen, eerst in de achterbouw (Rode of Herenkamer) van het stadhuis, later in een eigen gebouw. Deze rechter was een rijksfunctionaris, zodat hiermee voorgoed de scheiding tussen rechtsprekende en bestuurlijke bevoegdheden voltrokken was.229
Het betrof hier de schepenbanken van Het Bergse Moer, Heer Boudenspolder, Fijnaart, Gastel, Hildernisse, Hoeven, het Neerland van Merksem, Standdaarbuiten en Zandvliet. De andere schepenbanken in het land van Bergen op Zoom gingen in appèl te Wouw.
https://www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/de-zoom
Bereik en inhoud
Rechtspraak en bestuur waren te Bergen op Zoom in handen van aan aantal colleges, in beperkte mate gecontroleerd door vertegenwoordigers van de burgerij. Hun beslissingen werden uitgevoerd door functionarissen, door de heer of door de stadsbestuurders aangesteld. In de loop van de tijd was er sprake van een zekere ontwikkeling binnen de onderlinge verdeling van de bevoegdheden tussen colleges onderling en hun functionarissen.
Sinds het midden van de vijftiende eeuw was er sprake van een zogenaamde Brede Raad, die uit drie leden bestond, waarvan het eerste lid, de magistraat of Binnenraad en zijn samenstelling hierna besproken zullen worden. De zogenaamde Brede Raad had vrijwel uitsluitend bestuurlijke bevoegdheden, zodat hij in het hoofdstuk organen voor bestuur en rechtspraak (hoofdstuk 2) wordt behandeld. De overige ambtenaren en colleges komen hierna aan de orde.
De politieke machtsovername door de gereformeerden vond eerst in de jaren 1583-1585 zijn definitief beslag door het verdwijnen uit de magistraat van alle rooms-katholieke Bergenaren, die reeds vele jaren op het kussen hadden gezeten.230 Zij werden door gereformeerden vervangen en tot 1795 werden deze uit de colleges en openbare ambten geweerd.
In de zeventiende en achttiende eeuw vindt een geleidelijke verschuiving plaats door de groei van het centrale gezag, iets wat vooral ten nadele van de invloed van de markies werkte. Bovendien zette de gewoonte sterk door, dat de hoogste gezagsdragers zich voortdurend lieten vervangen. De markies had zijn raad- en rekenkamer in 1742 gemachtigd om Stad en Land van Bergen op Zoom in zijn naam te besturen. De drossaard (tevens schout) liet zich op zijn beurt sinds 1747 zelden of nooit binnen de stad zien. Hij had als vertegenwoordiger een substituut.231
de magistraat
De schout, de burgemeesters en de schepenen (in totaal negen personen) vormden oorspronkelijk de magistraat of Binnenraad.232 Ook de term wet en wethouderen werd gebruikt om hen aan te duiden.233 De magistraat had een dubbele functie: zowel die van bestuurscollege als die van rechtbank. De samenstelling van het college is men later breder gaan opvatten. In 1476 beschouwde men de drossaard mede als lid; in 1479 tevens de twee rentmeesters en de pensionaris; in 1482 de secretaris; in 1487/1488 ook de stadsdokter en in 1490 de weesmeesters. In totaal kwam men zodoende op 18 à 19 personen.234 Het is niet duidelijk, of de secretaris en de pensionaris (soms ook de griffier als substituut van de secretaris) uitsluitend als juridische en administratieve adviseurs zitting hadden of dat zij bij beslissingen als gelijkwaardige deelnemers aan de vergaderingen werden beschouwd. Vanaf de zeventiende eeuw omvatte het begrip Binnenraad vrijwel steeds de drossaard, schout, de burgemeesters, schepenen en de twee rentmeesters.235 De verhoudingen binnen de magistraat lieten in 1739 kennelijk zozeer te wensen over, dat de voogdes van de markies bepaalde, dat beslissingen bij meerderheid van stemmen genomen, door leden met een afwijkende opinie gerespecteerd dienden te worden.236
drossaard
In een zeer vroeg stadium van de stadsgeschiedenis vinden wij twee door de heer van Bergen op Zoom aangestelde toezichthouders op gezag en orde: de drossaard en de schout. Alvorens zij hun functies aanvaardden, dienden zij een eed af te leggen met de belofte de privileges van de stad te handhaven.237 Zij moesten geboren Brabanders zijn.238 In de vijftiende eeuw waren zij (veelal om beurten) hoofdman van de schuttersgilden en van de rederijkerskamer.239 Over de onderlinge afbakening van hun functies bestaat enige onzekerheid. Tot 1287 behoorde Bergen op Zoom onder de heer van Breda, vandaar dat tot aan dat jaar zijn drossaard hier zeggenschap had. Godfried van Bergen op Zoom, die in dat jaar drossaard was, bleef - waarschijnlijk tot het einde van zijn activiteiten - in dienst van beide heren fungeren. Nadien had Bergen op Zoom een eigen drossaard.240 Deze functionaris had toezicht op alle schouten in het land van Bergen op Zoom en tevens de bevoegdheid schouten in stad en platteland voor te dragen. Hij vertegenwoordigde de heer indien deze niet persoonlijk de vergaderingen van de magistraat of rechtszittingen kon bijwonen: iets wat meestal het geval was. De drossaard mocht zich laten vervangen door een stadhouder.241 De vervulling van het drossaardsambt heeft enige malen aanleiding gegeven tot geschillen. De markiezin-weduwe Jacqueline van Croy benoemde in 1542 Cornelis van Bergen, heer van Ransbeke en bastaardzoon van Jan III van Glymes, in dat ambt. Dit was in strijd met het in 1419 bekrachtigde voorschrift, dat de drossaards goede, notabele en wettige, in Brabant geboren mannen dienden te zijn. Cornelis was echter een, weliswaar gewettigde, bastaard. Hoewel in het charter letterlijk geen sprake is van 'wettig' geboren bleef de magistraat toch in zijn verzet volharden. Door het ontbreken van een drossaard was er zelfs sprake van een vacum in de rechtsbedeling, waardoor verschillende overtredingen in de stad ongestraft bleven. De landsheer, keizer Karel V, beval tenslotte de leden van de Brede Raad onder bedreiging van zware straffen, Cornelis te be‰digen als drossaard en hem ongehinderd zijn functie te laten uitoefenen. De Brede Raad kreeg wel het recht tegen de benoeming te procederen voor de Raad van Brabant, maar dat heeft kennelijk geen positief resultaat opgeleverd.242 Sinds het bewind van de Oranjes (1582) had de drossaard ook invloed op de benoeming van de schepenen, want hij deed daartoe jaarlijks een voordracht. Zijn invloed in deze blijkt in de tweede helft van de achttiende eeuw te zijn overgegaan op de raden en rekenmeesters.243 De laatste drossaard, die bij de uitoefening van zijn ambt moeilijkheden ondervond - vermoedelijk wegens zijn gecompliceerde persoonlijkheid - was Pieter Cornets de Groot. Dit leverde geschillen op, zowel met de overige leden van de magistraat als met de voogdes van de markies. Nadat hij in 1736 wegens ziekte werd vervangen door zijn zoon Hugo de Groot werd het hem moeilijk gemaakt zijn functies te hernemen.244 Isaac van Meinertzhagen, die De Groot in 1747 opvolgde, liet zich zelden of nooit te Bergen op Zoom zien.245
schout
Onmiddellijk aan de drossaard ondergeschikt was de schout, die in de oudste periode optrad als rechtsvorderaar, maar ook als opsporingsambtenaar (in onze termen: commissaris van politie). De schout had twee eigen 'bedienden', die op kosten van de heer van kleding werden voorzien. Hij mocht eveneens een vervanger aanwijzen.246 In de oudste vermeldingen over deze functionaris heet de schout judex of rechter. In 1278 wordt een zekere Petrus Schoonhout als zodanig genoemd.247 Hij was in 1314 nog met de aanhouding van verdachten of misdadigers belast, wat blijkt uit het feit, dat hij een knaap en een vangher in dienst moest hebben.248 In de vijftiende eeuw blijkt de drossaard met die taak belast te zijn. De schout moest voor het gerecht de schepenen aanmanen recht te spreken over het feit waarvoor een verdachte werd voorgeleid. In 1398 waren er twee (waarschijnlijk successievelijk fungerende) schouten te Bergen op Zoom, genaamd Hendrik Vaes Gerardszoon en Bartholomeus Pieter Boudenszoon. Zij weigerden de rechtspraak te continueren: de achtergrond van deze zaken is nog niet bestudeerd, zodat alleen uit de uitspraken van de hertogin enige feiten afgeleid kunnen worden. Zij benoemde op 27 december 1398 zelf een schout om in de rechtsgang te voorzien. De heer had dit nagelaten, ondanks aandringen van de hertogin en van de besturen van Leuven, Brussel en andere Brabantse steden. Begin mei 1399 viel het doek over dit geschil: de hertogin beval de schout, schepenen en goede lieden van Bergen op Zoom om Hendrik weer als hun heer te erkennen. Hendrik op zijn beurt vergaf hun dat zij zich bij de hertogin en de goede steden van Brabant over hem hadden beklaagd en bezwoer op 20 juni opnieuw de privileges van Bergen op Zoom. Hij breidde ze zelfs uit door aan de stad de lakenhal en de wisselbank in gebruik over te dragen.249 Sinds 1585 wordt te Bergen op Zoom de functie van drossaard en schout door dezelfde persoon bekleed.250 Het onderscheid tussen beide ambten is daarna niet meer van belang.
schepenen
De schepenen waren poorters van de stad, belast met het besturen en rechtspreken. Schepenen van Bergen op Zoom komen voor in een akte uit 1262. Aangezien hun gemeenschappelijk zegel reeds in 1260 door de gezamenlijke burgers werd gebruikt, mogen wij aannemen, dat zij toen reeds fungeerden.251 Het eedsformulier voor de schepenen is uit de vijftiende eeuw bekend, maar zal, naar de tekst te oordelen, veel ouder zijn. De daarin gebruikte termen zijn interessant. De schepenen legden 'op aarde staande ende op der Banke sittende' de eed af, een goed rechtvaardig vonnis te geven en niet na te laten rechtszaken te doen geschieden 'om vader noch om moeder, om suster noch om broeder, om neven noch om nigten, om nijden noch om giften, noch om geender nood, noch om vreese van de dood'.252 Hoewel door de heer aangesteld, vertegenwoordigden de schepenen het patriciaat. Hun aantal bedroeg oorspronkelijk zeven. De heer van Bergen op Zoom benoemde ieder jaar nieuwe schepenen op 'Verzworen' of 'Verloren' maandag (maandag na Driekoningen).253 Sedert 1521 werden bij de jaarlijkse benoemingen - die voortaan op Sint-Gertrudisdag (17 maart) plaatsvonden - twee schepenen uit het aftredende college voor één jaar gecontinueerd. Dit gebruik werd in 1533 door markies Antoon van Glymes bevestigd. Hiermee kwam het aantal op negen personen.254 In de zeventiende eeuw was de gewoonte ontstaan om jaarlijks slechts vijf nieuwe schepenen te benoemen en de overige in hun functie te handhaven.255
burgemeesters
De twee burgemeesters werden in 1365 gekozen door de schepenen, één uit hun midden en één uit de burgerij. De schepen-burgemeester heette sinds 1533 burgemeester binnen de bank. In de zeventiende eeuw noemt men hem eygentlijck presiderende schepene, want hij trad op als voorzitter van de schepenbank.256 De burgemeester buiten de bank had naast de drossaard een belangrijke rol, vooral in bestuurszaken. Hij nam het voorzitterschap van de magistraat waar, wanneer de heer of zijn drossaard niet in de stad aanwezig waren. De burgemeester buiten de bank was doorgaans deken van een gilde en tevens opperdeken van alle andere. Volgens zeventiende-eeuwse normen moest hij behoorlijk gequalificeert, gehuijst ende gehooft zijn binnen Bergen op Zoom.257 Hij had toen het recht van convocatie en propositie en mocht de uitslag van stemmingen vaststellen. Met de rechtspraak had hij te maken als lid van de 'burgemeesterskamer' (zie voor de betekenis hoofdstuk 2: rechtspraak).258 Ook te Antwerpen en te Breda bestond dit onderscheid tussen een binnen-burgemeester en een buiten-burgemeester, maar de deling van de taken was daar anders geregeld.259 Te Bergen op Zoom was er geen strikte scheiding van bevoegdheden: de burgemeesters bleven gezamenlijk ook juridische taken uitoefenen.
weesmeesters
Zaken die het beheer van goederen van de wezen door hun voogden aangingen, werden in eerste instantie door de weesmeesters en hun klerk in de Weeskamer behandeld. Een eerste regeling dienaangaande werd in maart 1451 of 1452 vastgesteld. Deze is nadien aangevuld en uitgebreid.260 De weesmeesters fungeerden als oppervoichden ende overmomboirs van alle minderjarige kinderen en andere personen, die rechtsonbekwaam werden geacht.261 De weesmeesters werden in de regel benoemd uit de oud-schepenen. Oorspronkelijk waren er twee, sinds 1482 drie weesmeesters. De functie van gezworen klerk van de weeskamer werd later door de stadssecretaris bekleed.262 Iedere week moesten zij twee dagen, op dinsdag en zaterdag, een openbare zitting houden. De weesmeesters moesten burgemeesters en schepenen als hun overste ende het hooft horen, indien zaken van grote betekenis aan de orde kwamen.263 Van beslissingen van de weeskamer bestond hoger beroep bij de schepenbank. De wezen konden echter ook rechtstreeks in beroep gaan bij de Raad van Brabant.264 Tegelijk met de Costuymen van de stad werden de rechtsgewoonten betreffende de wezen en de werkzaamheden van de weeskamer in druk uitgegeven.265
overige functionarissen
Het personeel van de stad omvatte zowel de 'politique' ambten als de 'cleyne officiers' of 'amptjens'. Met de 'politique' ambten worden waarschijnlijk degenen bedoeld, die tot de magistraat werden gerekend. Zoals reeds vermeld, behoorden daar de secretaris en de pensionaris toe; soms zelfs de medicus of stadsdokter. In 1419 bekrachtigden de heer en vrouwe van Bergen op Zoom, dat burgemeesters en schepenen personen mochten aanstellen in alle offitien en diensten binnen de stad. Men verstond daar toen onder de klerken, gerechtsdienaren, boden en de deurwaarder.266 In 1485 behoorden er minstens zestien ambten toe, die der policien aangingen.267 Om in een ambt te worden benoemd was het gebruikelijk dat de kandidaat een bedrag aan de stad betaalde. Dat gebruik werd in de achttiende eeuw niet afgeschaft doch aan regels onderworpen. Voor de functie van secretaris betaalde de benoemde ƒ 6.000, voor griffier ƒ 2.500, voor organist, ƒ 1.000, voor conciërge ƒ 800, voor bode ƒ 300, voor havenmeester en lijkbidder ƒ 200 en voor die van ijker van tonnen en vaten ƒ 100. Nog in 1808 werd een reglement op het begeven van de stedelijke ambten vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mochten benoemingen doen in alle ambten, waartoe de bevoegdheid tevoren aan de magistraat of het college van schepenen had behoord. Tot 'stijving van de stedelijke kas' moest op de gebruikelijke voet ambtgeld of recognitie betaald worden. Er waren twee klassen van 'ambten, bedieningen of Beneficien'.268
- 'politieke' ambten
In het vorige hoofdstuk zijn reeds de secretaris en de griffier genoemd. In 1473 waren er twee secretarissen, waarvan vermoedelijk de ene met de dagelijkse administratie en de andere met juridische aangelegenheden belast zal zijn geweest.269 Beide functionarissen hadden een eigen klerk.270 De benaming griffier bestond reeds in 1525.271 Deze functionaris had als taak het (laten) bijhouden van de rol en andere stukken betreffende de rechtspraak in letterlijke zin (administratie en voorbereiding van rechtszittingen). Zijn salaris bestond uit leges voor allerlei stukken die bij de rechtsgang hoorden te worden overgelegd. Iedere partij moest hem geld geven om zijn klerk en de griffie te kunnen onderhouden.272 De griffier was tot geheimhouding verplicht van alle verhandelingen die als vertrouwelijk werden aangemerkt.273 De griffier had in 1534 één, in 1630 twee klerken in dienst.274 Een juridische specialist was de pensionaris of stadsadvocaat. Hij trad namens haar op bij rechtsgedingen, onder meer bij de Raad van Brabant (eerst te Brussel, later in Den Haag). Met de gezondheidszorg belastte men de dokter of medicijn, die zelfs tot de 'wethouderen' werd gerekend.
- 'kleine' ambten
Het aantal lagere functionarissen of cleyne officiers bestond uit een groep van wisselende omvang: in de vijftiende eeuw ongeveer 50 personen. Bij de veranderingen in de stedelijke samenleving door de economische neergang verdwenen er functies. In de bloeitijd van het garnizoen kwamen er nieuwe bij.275 Ondanks de wat pretentieuze benaming officiers werden er tamelijk ondergeschikte betrekkingen bij gerekend naast functies die bevoegdheden verschaften.276 Andere vereisten een hoge mate van integriteit wegens de daaraan verbonden controlerende aspecten.277 Ook technische functies hadden enig aanzien.278 Maar er waren ook onderhoudstechnische en zuiver dienende banen bij.279 Ondanks deze niveauverschillen bestond er voor de meeste betrekkingen een afzonderlijke instructie en zelfs voor het aanvaarden van het geringste baantje moest een ambtseed worden afgelegd.280 Er waren registers, waarin men jaarlijks boekte, wie een dergelijk 'klein ambt' vervulde. Hieruit blijkt dat de betekenis geleidelijk veranderde. In de achttiende eeuw staan in deze registers uitsluitend de bekleders van ambten als momboirs (bestuurders) en rentmeesters van gast- en weeshuizen, commissieleden en controleurs.281 Enige functies verdienen afzonderlijk te worden genoemd. Naast bovengenoemde klerken was er een klerk van den bloede aangesteld, die reeds hierboven is genoemd als stadhouder van de drossaard en in 1517 tegelijk als klerk van de weeskamer fungeerde.282 De klerk van den bloede zorgde voor het innen van de breuken (boeten) die door de rechtbank waren opgelegd. Hij kreeg gage van de stad op dezelfde manier als de herendienaren.283 Rechtstreeks ten dienste van de magistraat stond de conciërge of deurwaarder die ten stadhuize verbleef en er zelf woonde. De boden van de stad (één tot drie personen) hadden in tegenstelling tot de conciërge een taak die hen soms tot buiten de grenzen der Nederlanden voerde: als 'messagiers' van de stad dienden zij niet alleen de brieven van het stadsbestuur ter plaatse te bezorgen doch soms ook om nieuws van en naar het buitenland te brengen. Deze taken zijn later door de postdiensten en de kranten overgenomen. Naast een advocaat had de stad een procureur in dienst bij de Raad van Brabant (eerst te Brussel, daarna in 's-Gravenhage). Bovendien was er ten tijde van de republiek een permanente vertegenwoordiger bij de Staten-Generaal, die wegens zijn bevoegdheid om op te treden of 'ageren' ook wel agent werd genoemd.284 Op kerkelijk gebied bezoldigde de stad reeds in de Middeleeuwen o.a. een tenorist (voorzanger) en een organist om de liturgie op te luisteren; na 1600 mede de predikanten en de koster.285 Ten tijde van de welvaart van de stad (15e en 16e eeuw) waren er drie à vier speellieden of pijpers, een trompettist en een beiaardier in vaste dienst. Onder 'lonen en wedden' rekenden de rentmeesters ook de kleding voor de leden van de schuttersgilden. Daartoe behoorde een boogmaker, die de schiettuigen voor de schutterijen verzorgde. Toen men buskruit en daarmee aangedreven geschut ging toepassen verschenen nog een artilleriemeester en een busschieter op de betaalrol. Ten dienste van de soldaten van het garnizoen trok men personen aan die belast waren met de verzorging en distributie van turf (voor de verwarming van wachthuizen enz.) en van kaarsen (voor de verlichting).286
Het Sint-Antoniusgilde
Leden en oud-leden van de magistraat en alle personeel in dienst van de stad konden lid worden van het Sint Antoniusgilde. De leden werden uitgenodigd bij feestmaaltijden of drinkgelagen, die niet alleen in de Middeleeuwen maar ook lang daarna namens het stedelijk bestuur werden georganiseerd. Meestal vonden deze in het stadhuis plaats; in de zestiende eeuw had de stad een tijdlang een eigen Teerkamer aan de Grote Markt. De patroon van dit gilde was Sint-Antoon de kluizenaar, ook bekend als Antonius-Abt (feestdag 17 januari). Op het stadhuis was in de Middeleeuwen een Sint-Antoniusaltaar, waarop bij het begin van iedere rechtsdag de Mis werd gedaan.288 De feestelijkheden kregen bij het toenemen van de welvaart een steeds groter omvang. Oorspronkelijk was er alleen een feestmaaltijd en een mis op het altaar van de patroonheilige in de kerk.289 Vooral de mis kreeg een steeds plechtiger karakter; steeds meer geestelijken, de organist, zangers en de beiaardier werden erbij betrokken.290 Later ging men door eisen te stellen aan de toelating het gezelschap een meer exclusief karakter geven. Nieuwe leden moesten de stad een zilveren kroes of een geldbedrag van die waarde schenken.
De voornaamste eigendommen waren de straten, pleinen en bruggen; openbare wateringen zoals de haven en de Grebbe; de stadsmuren, -poorten en -grachten; gebouwen als de lakenhal en andere handelshuizen; de school, het Begijnhof, het Gasthuis en de Wees- en Armkinderhuizen.
Het eigendom van straten en pleinen was tot in de zestiende eeuw kwestieus. In transportakten staat de straat als 's-heeren strate vermeld. De werkelijke situatie was anders. De administratie van de heer van Bergen op Zoom ging er lange tijd nog van uit, dat deze diens eigendom waren. In 1485 blijkt, dat hij daar toch niet vrijelijk over kon beschikken. Hij beloofde voortaan geen straten, plaatsen, wegen, wateren of andere gemeyne erven te zullen bebouwen, versmallen of afsluiten zonder advies van de magistraat. Mocht de stad erven aankopen dan zou de stad daarmee haar profijt kunnen doen. Over de uitleg van dit punt ontstond een geschil tussen de stad en de heer van Bergen op Zoom, dat in 1525 door de Raad van Brabant werd beslecht. De stad had 24 visbanken laten maken op het plein De Vismarkt, voor de aanleg had zij erven aangekocht, evenals voor die van de Huidenmarkt (thans Korenmarkt) en de Borse (thans Beursplein). De heer beweerde, dat het plein steeds gemeyn was gebleven en dat de visbanken hem dus toebehoorden. Van de visbanken werden er krachtens deze uitspraak aan de stad toegekend; de heer kreeg de andere 4, waarvan hij er 2 had geschonken aan het Lievevrouwegilde ten behoeve van de zangers en de muzikanten bij de eredienst.
Ook de stadsmuren, wallen en grachten beschouwde de heer als zijn eigendom. Bij hetzelfde privilege van 1485 gaf hij de stad het gebruik van de droge gedeelten (gorssingen ende hoofkens) van de grachten en het visrecht in de natte gedeelten daarvan. Wel bleef hij bij verkoop aanspraak hebben op vis voor eigen gebruik, als hij daaraan behoefte mocht hebben. Ook van de poorten en de torens (die zij notabene zelf had gebouwd) kreeg de stad het vruchtgebruik. Daarvan was de Lievevrouwepoort uitgezonderd, want daarin was immers de 's heren gevangenis gevestigd.293 De eigendom van de muren, wallen en grachten ging verloren door de aanleg van nieuwe vestingwerken aan het einde van de zeventiende eeuw. Voortaan was het 'Land', de Republiek der Verenigde Provincies, eigenaar (zie hoofdstuk 17).
Het stadhuis was de zetel van de bestuurlijke en rechterlijke organen en hun administraties. Sober begonnen in de vorm van het schepenhuis kreeg het een aanzienlijke uitbreiding door de toevoeging van het voormalige Lombardenhuis (nadien Engelse huis) in 1498 en van het huis De Olifant in 1544. Door de bouw van een nieuwe gevel in 1611 won het geheel aan allure. De aanbouwen en toevoegingen in de daarop volgende eeuwen deden een bruikbaar complex ontstaan.294
Een buitengewone luxe vormde de aankoop in 1496 van het huis Ingelant of Den Oort in 1505. Dit gebouw diende namelijk als 'teerkamer', waar de stad haar feestmaaltijden en gelagen hield. In 1518 werd al een deel verkocht; in 1530 was de welvaart helemaal voorbij en werd de rederijkerskamer De Vreughdenbloem eigenaar van het overige, grootste deel.295 De overige stedelijke gebouwen dienden een specifiek doel en zijn in de desbetreffende hoofdstukken vermeld.
werken en voorzieningen
Onder de 'stadswerken' werden verstaan onderhoud, reparatie en nieuwe werken. Dit betrof vooral stedelijke eigendommen zoals gebouwen, straten, wegen, muren, grachten, haven, havenhoofden en -dijken, het Spui en de Grebbe. Vooral de haven vormde een blijvende bron van zorg voor een stad die van handel en scheepvaart afhing. Lange tijd moet ook het technisch beheer door de rentmeesters zelf zijn uitgevoerd totdat men genoodzaakt was een deskundige medewerker aan te stellen. In 1506 was het onderhoud van de havenhoofden, van de kaden, van de watergang (later Zoom genoemd) zodanig toegenomen, dat er een aparte, gesalarieerde, persoon werd aangesteld. Verwarrend is de benaming 'gedeputeerde' of 'rentmeester'. Hij had alleen zeggenschap over het onderhoud, het materiaal en personeel ten behoeve van bestaande werken. Later aangestelde functionarissen droegen de naam stadsbedrijf. Ook de stedelijke gebouwen, straten en pleinen vielen onder hun toezicht. In de achttiende eeuw komt de naam 'opzichter' voor en in 1801 zelfs de betiteling 'architect'.296
Bereik en inhoud
Het zelfstandig beheren van geldmiddelen is een van de essentiële voorwaarden voor een werkelijke lokale autonomie. Zonder geld is het instandhouden van andere noodzakelijke middelen en voorzieningen van een plaatselijke gemeenschap niet mogelijk. Sommige voorzieningen dienen eigendom te zijn van de gezamenlijke inwoners, om te vermijden dat een derde het monopolie daarop verwerft, ten koste van de samenleving. De middeleeuwse stad ontstond echter naast, soms zelfs binnen, een heerlijk domein. Om een zelfstandig bestuur mogelijk te maken, diende de (lokale) heer naast bevoegdheden op het gebied van de rechtspraak ook de mogelijkheden te verschaffen, autonoom te beschikken over geldmiddelen en deze zo nodig aan te vullen door belastingheffing.
Vermoedelijk zijn het de heren van Breda geweest, die aan de inwoners van Bergen op Zoom in de loop van de dertiende eeuw de hiertoe nodige beschikkingen hebben gegeven, wellicht nadat door de vestiging van draagkrachtige lieden een autonome ontwikkeling mogelijk was geworden.
In 1297 is te Bergen op Zoom reeds sprake van een gezworene. In die tijd wordt daarmee dikwijls de beheerder van de financiën bedoeld. In dat geval hebben wij met een voorloper van het burgemeesters- later rentmeestersambt te maken; er kan echter ook een vertegenwoordiger van de ambachtsgilden mee bedoeld zijn. Het bestaan van een eigen vermogen van de stad is ook te signaleren in 1329. In dat jaar gaf de heer van Bergen op Zoom garantie voor een borgtocht, door de graaf van Holland getekend ten behoeve van onse ghemene stede van Berghen.297 De bevoegdheid van schepenen en burgemeesters, bij rade der goeden luden ghemeinlic (na advies van de vertegenwoordigers van de burgerij) om vrijelijk over belastingen, met name accijnzen, te beschikken, werd bij het Groot Privilege van 1365 bevestigd door Hendrik I van Boutersem en zijn echtgenote, de vrouwe van Bergen op Zoom.298
Reeds in 1426 werden door burgemeesters, schepenen en goede mannen administratieve maatregelen genomen die een bezuiniging op bepaalde uitgaven met zich mee moesten brengen. Het beheer van de financiën viel onder verantwoordelijkheid van de burgemeesters, die jaarlijks rekening daarvan moesten doen toten lesten dage van Zulle (de laatste dag van februari zonder daarvoor vergoeding te ontvangen).299
De bevoegdheden van de burgemeesters werden in 1429 nog verder ingeperkt. Zij mochten voortaan geen nieuwe werken aannemen of materialen daarvoor aankopen zonder vollen overdrage (volledige instemming) van de schepenen na overleg met schout, schepenen, oud-schepenen, de gildendekens, de gezworenen en de goede mannen.300 In 1433 bepaalden schepenen, de gildendekens en alle goede mannen van der stad van Berghen, dat men alle jaren uit ieder van de zeven 'natiën' die in de ommegang het kruis droegen een 'goeden man' zou voordragen. Uit de zeven aldus voorgedragen mannen zouden de schepenen twee personen als rentmeester kiezen. De rentmeesters kregen het beheer over der stad goed (eigendommen) en toezicht op de stedelijke werken (tymmeren ende metsen). Zij moesten jaarlijks rekening doen en tweemaal, op Sint-Lambertusdag (17 september) en op Maria Lichtmis (2 februari) een tussentijds rapport hoe dat metter stad goed gaet.301
Zoals reeds eerder vermeld, verhoogde de magistraat in 1454 eigenmachtig de accijnzen waarna een oproer uitbrak dat door Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom, hardhandig werd neergeslagen. Daarna werden hervormingen in het stadsbestuur aangebracht waardoor de controle van de gilden ook op de stedelijke financiën sterk ingeperkt werd. Schout, burgemeesters en schepenen mochten ook nadien niet zonder toestemming van de natiën nieuwe werken beginnen, omdat de stad er financieel door werd bezwaard.302
Aangezien de rentmeesters voornamelijk een politieke functie vervulden was het aantrekken van een deskundige op het gebied van het financieel beheer noodzakelijk. Een financier van de stad wordt in de rekeningen van 1472-1477 genoemd.303 Nadien schijnen de rentmeesters zelf het beheer te hebben uitgeoefend. Een besluit van de Brede Raad uit 1515, om voortaan drie rentmeesters te benoemen, is kennelijk niet uitgevoerd.304
Het privilege van markies Antoon van 1533 bevestigde het gebruik om jaarlijks op Sint-Gertrudisdag (17 maart) door de schepenen twee rentmeesters te laten kiezen. Het rentmeesterschap was dus in de eerste plaats een politieke functie. In mei 1555 stelde markies Jan IV van Glymes persoonlijk voor, om verbetering te brengen in de financiële situatie, gelet op de groote desolatie, armoede ende onderganck van de stad. De toestand was nog verslechterd door de stormramp van januari 1552 die grote schade had aangebracht aan de dijken van de polders ten zuiden van de stad en die de havendijken bedreigde. De markies stelde voor, dat hij voortaan persoonlijk of door zijn gemachtigden met de bestaande bestuursorganen beheer en toezicht op alle interne stedelijke aangelegenheden te gaan behartigen. Zonder aanwezigheid en advies van hemzelf of van zijn gemachtigde mocht men dan geen besluiten dienaangaande meer nemen. Deze beperking van de stedelijke autonomie heeft slechts voor een korte periode gegolden. De markies geraakte nauw betrokken bij de oppositie tegen de politiek van de landsheer en zijn vertegenwoordigers en had hierdoor voor stadszaken minder tijd.305 In 1564 verzocht de markies een overzicht van de achterstanden van de stad.306
Ondanks de in de landsheerlijke tijd vastgestelde regelingen bleven de bevoegdheden om over de stedelijke middelen te beslissen nu en dan een onderwerp van discussie. Het financieel beheer was in 1708 zodanig in wanorde geraakt, dat besloten werd dat de drossaard/schout en beide burgemeesters voortaan wekelijks de boekhouding van de rentmeesters moesten controleren.307 Nog in 1725 werd een geschil tussen de meerderheid van het tweede en derde lid van de Brede Raad (de buitenraad en de raadslieden uit de gilden) ener- en het eerste lid (de magistraat) anderzijds voor de Raad van Brabant gebracht.308
geldmiddelen
Welke waren de geldmiddelen waarover de stad beschikte bij het uitvoeren van de taken die zij zich gesteld zag? Daarvan geven vooral de stadsrekeningen uitsluitsel. Een nadeel is ongetwijfeld het feit, dat deze niet over ieder boekjaar bewaard zijn gebleven. Een ander nadeel is reeds hierboven genoemd: soms 'verstopte' men bepaalde inkomsten en uitgaven in afzonderlijke fondsen, waardoor het overzicht verloren is gegaan. De oudst bewaarde stadsrekening dateert uit 1413/1414. Helaas vormen de rekeningen in de vijftiende eeuw geen aaneensluitende reeks, zodat de ontwikkeling van het stedelijk financiewezen slechts in grove lijnen is te volgen. De oudste rekening bevat nog weinig structuur, dit in tegenstelling tot de latere, die een aantal hoofdstukken in een vooraf bepaalde volgorde tellen. Behoeften en noden brachten het invoeren van nieuwe hoofdstukken met zich mee, die in de loop van tijden verschenen en wederom vervielen.309 De stadsmiddelen waren niet steeds toereikend om de kosten te dekken. Daarin moest dan worden voorzien door het afsluiten van leningen of het verkopen van lijfrenten. De schulden van de stad vonden voornamelijk hun oorsprong in de daling van inkomsten door economische tegenslagen, hoge lasten die door de landsoverheid werden gevraagd of natuurrampen. In 1505 stak de stad zich in de schuld om de Brabantse tol af te kopen; in 1507 ten behoeve van de fortificatie van de stad. Zeven of acht personen uit de oude raad en twee van de nieuwbenoemde schepenen moesten in 1517 (midden in de bloeiperiode van de stad) geld lenen om de stad van de meest acute schulden af te helpen.310 In 1521 was weer een lening nodig om oude renten af te kunnen lossen. Met goedkeuring en garantie van de markies werd in 1533 een geldlening aangegaan om het herstel van stormvloedschade, in 1530 en 1532 aan havenhoofd, dijken en kaden toegebracht, te betalen. Drie jaar nadien schold hij verschillende vorderingen op de stad kwijt, omdat deze niet in staat was zijn verplichtingen na te komen.311 In 1537 moest een lening worden afgesloten om daaruit de vestiging van een nieuwe draperije door Gregorio de Ayala te bekostigen. Dit project is echter mislukt.312 De hoofdaanval van de Gelderse troepen die onder Maarten van Rossum in 1542 Brabant binnenvielen, liet ook Bergen op Zoom niet onberoerd, al was de aanval vooral gericht op Antwerpen. Die stad werd niet ingenomen, maar haar omgeving gebrandschat.313 De door de landvoogdes te hulp geroepen versterkingen trokken op hun tocht door Bergen op Zoom hetgeen aanzienlijke overlast en onkosten met zich meebracht.314 Een nasleep van de oorlog was het proces dat de magistraat voor de Grote Raad te Mechelen aanhangig maakte tegen de weduwe van kapitein (of hopman) Ambrosius van Huffle of Nuffel. Deze was twintig dagen met 200 man te Bergen op Zoom gelegerd geweest in afwachting van doorreis naar Zeeland. Door de stad voorgeschoten logieskosten waren echter niet terugbetaald. Het verschuldigde werd bij het vonnis teruggebracht tot minder dan de helft.315 Dit alles bracht een verzwaring van de schuldenlast met zich mede die in de daarop volgende jaren noodzaakte tot versoberingen en bezuinigingen. Dit leidde op 20 maart 1550 tot een uitvoeriger besluit dienaangaande. Vooral op de accijnsheffing moest strenger worden toegezien, zodat iedere verschuldigde penning binnen zou komen. Degenen, die in kloosters of godshuizen gingen drinken, moesten daarvan accijns aan de stad betalen alsof zij de wijn thuis hadden gedronken. De vrijstelling van accijnzen werd sterk ingeperkt. Niemand, ook de rentmeesters niet, mocht een buitengewone uitgave van belangrijke grootte ten laste van de stad doen zonder opdracht van burgemeesters, schepenen en de gehele Buitenraad, die als het nodig was steeds bijeen moest worden geroepen. Een aantal uitkeringen en salarissen werd geschrapt of verminderd.316 Om de markies te gerieven moest in 1551 een schuldbrief op de domeinen van Standdaarbuiten worden aangekocht.317 Ook moest dat jaar de betaling van de bede aan de keizer door een lening worden gedekt. Dit laatste was overigens al eens gebeurd in 1523, 1524 en 1525 en in 1530 en 1537. De Brede Raad besloot in 1566 lijftochtrenten af te sluiten om de onkosten te dekken die de stad had moeten opbrengen om rogge aan te kopen tot onderhoud van de schamele gemeente.318 De oorlogssituatie bracht sinds 1567 weer nieuwe lasten en schulden met zich mee. In het hoofdstuk over militaire aangelegenheden wordt hierop nader ingegaan. De schulden van de stad werden in april 1588 bepaald op meer dan ƒ 89.000 aan lijf- en erfrenten. Daarin waren nog niet begrepen ƒ 5.000 in het vorige jaar uitgegeven aan fortificaties, turf, kaarsen, het hof, de havendijken, de kerk, de school, het stadhuis, de stadsschuur e.a. De haven, havenhoofden en dijken kostten alleen al ƒ 24.000.319 De Staten-Generaal gaven in mei 1590 surceantie van de renten op de stad staande, met verbod iemand van de burgers of ingezetenen daarover te doen arresteren of voor het gerecht aan te spreken.320 Reeds eerder had Prins Maurits gezien de vervallen staat van de stad afstand gedaan van alle aanspraken die hij had wegens achterstallige renten op de stad en de inwoners, o.a. wegens de genaaste geestelijke goederen en beval zijn rentmeesters daarvan kwitantie te verstrekken. Er werd echter een bepaling aan verbonden: de achterstallige salarissen van de predikanten moesten uit de vrijkomende middelen betaald worden. De kwijtschelding is tot 1607 verlengd.321 Aanvankelijk werden van de door overheid en burgers opgebrachte inkomsten en aan militairen en de vestingwerken bestede uitgaven apart rekening en verantwoording gedaan. Uiteindelijk won het inzicht veld, dat deze kosten structureel waren geworden. Vanaf 1594 werden de desbetreffende inkomsten en uitgaven als aparte posten in de stadsrekening opgenomen. Een heroriëntatie, ook in het financieel beheer, was hiermee voltooid: de periode tot 1609 laat een verdere verfijning en intensivering daarvan zien.322 Een deel van de extra oorlogslasten werd door de Staten-Generaal vergoed door aan de stad een uitkering te verstrekken uit de gemene middelen. Zodoende kreeg de stad alle belang bij het instandhouden van het belastingstelsel van de centrale overheid. De stad kwam in nog groter last, doordat de centrale regering naliet, de aangegane verplichtingen na te komen. In 1600 had de stad al een vordering op de Staten-Generaal van ƒ 5.379; dit bedrag steeg door het uitblijven van betalingen en door de rentelast van de leningen die de stad moest afsluiten tot ƒ 16.993 in 1647. De Brede Raad stelde in maart 1650 een reglement op het uytgeven van Stadts Incomen vast, dat voorzag in tal van bezuinigingen, vooral op uitkeringen en salarissen.323 Bezuinigingen op de uitkeringen in natura (van turf en kaarsen) aan hooggeplaatsten werden in 1715 ingevoerd.324 Toch moest het rentmeesterskantoor in 1719 zijn betalingen -tijdelijk- staken, omdat het geld op was. Een noodkreet, gericht aan de Staten-Generaal had als resultaat, dat de stad de renten op kapitalen mocht verlagen.325 De schuld van het 'Land' (lees de Republiek) aan de stad was gestegen van ƒ 152.809 in 1690 tot ƒ 449.016 in 1722. In dat jaar moest de stad wederom het mes zetten in de uitgaven, wat toen menage en redres heette. Vooral in de lonen en salarissen werd gesneden. Zo halveerde men zelfs de bezoldiging van de magistraatsleden.326 De belegering van 1747 en de daardoor veroorzaakte verwoestingen en de ondergane plunderingen maakten een einde aan de aflossingen van de stadsschulden, die voor de oorlog nog ƒ 22.300 bedroegen. De inkomsten liepen gedurende lange tijd terug. Het herstel van het vervallen havenhoofd (toen 't Groote Zeehoofd genoemd) eiste nog meer geld, zodat de hoge overheid opnieuw moest worden ingeschakeld. Op voorstel van de Raad van State ging men in 1761-1762 tot een nog ingrijpender redres van de stadsfinanciën over.327 De toen ingevoerde versoberingen maakten voorgoed een einde aan de kleur en luxe die zelfs in moeilijke tijden het politieke leven van de stad hadden gekenmerkt. Een ander gevolg was, dat de Raad van State bevoegdheid kreeg, steeds intensiever toe te zien op de financiën van de stad.328 De bezetting door de Fransen en de uitroeping van de Bataafse Republiek had gevolgen voor de financiële situatie. Nieuwe lasten werden ingevoerd; betalingen van hogerhand vonden plaats in de vorm van de beruchte assignaties.329
- inkomsten
Inkomsten vormden o.a. cijnzen en renten die men aan de stad moest betalen voor erven.330 Ook het verhuren van panden of delen daarvan bracht enige inkomsten.331 Andere middelen werden verkregen doordat de heren en markiezen het (vrucht)gebruik van hun bezittingen en rechten voorgoed (tegen een jaarlijkse rente) of tijdelijk afstonden. In 1399 droeg Hendrik II van Boutersem aan de stad de lakenhal en de wisselbank tegen een jaarlijkse erfcijns aan de stad over.332 Jan I van Glymes en zijn vrouw gaven in 1419 het recht om een kraan te mogen bouwen om die voortaan te exploiteren ten bate van de stad.333 Bij het privilege van de Zale in 1485 behield de stad voorgoed de beschikking over de straatmest op de straten, pleinen en havenkanten. Onder eigendommen zijn reeds de afstand van het visrecht en de 'gorzen' in de grachten genoemd.334 Het recht op de korenlepel of riddertol werd door de markies tijdelijk aan de stad afgestaan.335 De stoffelijke belangen van heer en stad ontmoetten elkaar ook bij de uitoefening van het recht op de 'wind', wat resulteerde in het monopolie op het oprichten en exploiteren van molens en andere inrichtingen, waarin maalwerktuigen werden gebruikt. Hoewel de heren en markiezen dit recht uitdrukkelijk voor zichzelf reserveerden erkenden zij het belang dat de stadsbewoners hierbij hadden. In 1461 kreeg de stad het recht om op de korenmolens een balans te plaatsen om het koren te wegen en zodoende de heffing van het molsterrecht door de molenaars te controleren. Schout en schepenen mochten de molenaars straffen bij het plegen van misbruiken bij het malen.336 In 1495 namen heer en stadsbestuur het besluit om samen een watermolen te bouwen. Daartoe werd vier jaar later een uitvoerige overeenkomst gesloten. Hieruit blijkt, dat de heer de lasten voor de bouw niet alleen kon dragen. De stad kon dit slechts doen door een verhoging van de bieraccijnzen. Als tegenprestatie mocht de stad de halve pacht van de molen ontvangen.337
- belastingen
De inventaris geeft een beeld van de ontwikkeling van het belastingstelsel, waarmee de stad zich van de nodige inkomsten moest voorzien. De accijnzen waren daarvan de belangrijkste. Toen de heer en vrouwe van Bergen op Zoom bij het Groot Privilege van 1365 de stedelijke rechten op eigen financiën bevestigden stond daarbij het recht op het verpachten, verhogen of verlagen van accijnzen voorop.338 Het was een verbruiksbelasting op een consumptiemiddel bij uitstek: het bier, de drank voor het volk en de wijn, drank voor (luxe) feesten van de welgestelden.339 De stad bewaakte dit recht angstvallig, wat ondermeer tot uiting komt in het groot aantal geschillen met de inwoners van de omringende dorpen, waar men nu en dan goedkoper bier of bier tegen een lagere accijns verkocht. Dit ging de stad tegen door bescherming van hoger hand in te roepen en door juridische maatregelen. Voor het innen van de accijnzen waren als aparte beheerders de accijnsmeesters aangesteld en tevens aan hen ondergeschikte zegelaars (van de biertonnen) en wijnroeyers. In 1594 werden o.a. twee commiezen ter controle (later contrarolleurs genoemd) aangesteld.340 Uit het bestaan van deze extra verificateurs moge blijken hoeveel eraan gelegen was de voornaamste inkomstenbron van de stad doeltreffend onder toezicht te houden. Om de inning van de accijnzen te beheersen, vestigde de stad in twee kantoren voor de accijnzen: één in het huis Jerusalem (Blauwehandstraat 25) en één in een huis aan Zuidzijde Haven 11 (het Buitenbier-accijnshuis) genaamd De Baerdgie. Het centrale kantoor van de accijnzen bevond zich lange tijd in de benedenverdieping van het huis De Olifant op de hoek van de Sint-Annastraat en daarom ook wel 'Accijnsstraatje' genaamd.341 Het was moeilijk op te boksen tegen de militairen van het garnizoen, die de accijnzen vaak ontdoken of vlakweg weigerden te betalen. Het niet-betalen of ontduiken van de accijnzen vormde een bron van ongenoegen tussen de stad en de militairen, van hoog tot laag. De officieren en kapiteins maakten aanspraken op vrijstelling, ondanks bevelen van de Raad van State, om zowel aan het land (in de gemene middelen) als aan de stad te betalen.342 De zoetelaars, die met de legertros meetrokken, fraudeerden op voor het stadsbestuur bedenkelijke schaal. Van de overige stedelijke belastingen geven de kohieren, akten van verpachting en overige stukken een indruk.343 Naast de accijnzen werden nog andere 'opcenten' of imposten geheven, meestal waren dit eveneens belastingen bij verkoop of verbruik, zoals de calliote op de tarwe enz. Vanaf 1595 worden de inkomsten en uitgaven van de secrete impost in de stadsrekeningen geboekt. Deze inkomsten omvatten de opbrengsten van de rechten, geheven op tarwe, brandewijn, mede en hout.344 In 1592 ging de stad zelf over tot het heffen van een 100e penning (verponding) op onroerende goederen; daartoe werd octrooi van de Staten-Generaal verkregen. Deze belasting was uitdrukkelijk bestemd om hiermee het aan militairen te betalen serviciegeld te bekostigen.345 Toen de Staten-Generaal in 1635 landelijk verpondingen instelden, stonden zij aan de stad een equivalent (even hoog bedrag) uit deze belasting af om het verlies van de eigen heffing goed te maken. In ruil daarvoor deed de stad afstand van het Geweldigershuis, het magazijn in de Hoogstraat, de hal van Weert en de St. Jacobspoort.346 Om in de financiële situatie van de stad verbetering te brengen mocht de magistraat in 1728 drie nieuwe belastingen invoeren. De administratie van deze 'nieuwe' belasting moest men apart van de overige middelen beheren, zodat de overheid daarop beter toezicht kon houden.347
- fiscale bevoegdheden buiten de grenzen van het stadsgebied
De dorpen of gehuchten Noordgeest, Noordland, Zuidland, Zuidgeest en Borgvliet behoorden niet onder het rechtsgebied van de stad, maar wel onder de stadsparochie. Vandaar dat de stad in 1540 kon bepalen dat de inwoners van die gebieden moesten meebetalen aan de kosten van de uitbreiding van het kerkgebouw. Deze gehuchten waren tevens verplicht hun tarieven aan te passen bij de stedelijke accijnzen. In 1461 verbood de heer van Bergen op Zoom dat inwoners van het Noordland en van het deel van Noordgeest tussen een op de Roesselberch (Rijsselberg) buiten de Steenbergsepoort en de stad te plaatsen paal zouden bakken of brouwen of een soortgelijke nering zouden beoefenen. Ook mocht er geen drank worden gedronken of getapt zonder accijns te betalen, zoals deze in de stad geheven werd.348 In het reeds genoemde Privilege van de Zale van 1485 kreeg de stad het recht om accijnzen te heffen en te innen op wijn en bier binnen het Zuidland, Noordland en op de Vanckput.349 Dit alles om concurrentie met de brouwers binnen de stadsmuren tegen te gaan en om goedkope consumptie, vrij van die lasten, te voorkomen. Toen de economische achteruitgang van de stad in de loop van de zestiende eeuw doorzette, nam de consumptie van dranken af, waardoor automatisch de inkomsten uit accijnzen daalden. Geen wonder, dat de markies en de stad de bepalingen ten opzichte van het platteland gingen aanscherpen. In 1533 bepaalde de markies, dat de dorpen in het gehele markgraafschap, met uitzondering van de veraf gelegen plaatsen Oudenbosch, Oud Gastel, Hoeven en Rucphen, hun bieren uitsluitend binnen de stad en vierschaar van Bergen op Zoom moesten betrekken. Niemand mocht in die dorpen bier brouwen. Dit privilege is in 1618 door de Staten-Generaal bevestigd, toen bleek dat de bestuurders van de dorpen nogal onverschillig stonden ten opzichte van het naleven van het verbod.350 De domeinraad bepaalde in 1540, dat de bewoners van de parochie, die buiten het stedelijk rechtsgebied woonachtig waren, mee moesten betalen aan de kosten van de uitbreiding van het kerkgebouw. Dat kwam neer op het betalen van verhoogde accijnzen.351 De inwoners van de vierschaar van Noordgeest, vlakbij de stad gelegen, werd het tappen van wijn of bier (behalve klein of oortkens-bier) in 1541 streng verboden.352 Op de drie forten, die in 1629 ten noordoosten van de stad werden aangelegd, te weten Moermont (onder Bergen op Zoom), Pinssen (onder Noordgeest) en De Roovere (onder Halsteren) kreeg de stad van de Raad van State het recht impost (accijns) te heffen. De volgende stap was dat de stad ook over die forten haar rechtsmacht trachtte uit te breiden. Halsteren en Noordgeest bleven zich daartegen verzetten.353
- uitgaven
Een nadeel bij de bestudering van de stedelijke financiën vormt het feit, dat een niet onbelangrijk gedeelte (in 1518 ongeveer 1/3 deel) opgenomen werd in het hoofdstuk 'van diversen zaken'. Dit betrof niet alleen toevallige kosten, maar ook vaste lasten, zoals de aan de plaatselijke heer of de landsheer te betalen beden, die men toch wel apart had kunnen registreren. Ook sommige personele kosten en openbare werken werden soms onder dit hoofdstuk gebracht, zodat de onderzoeker nooit een volledig overzicht krijgt, door alleen de desbetreffende hoofdstukken te raadplegen. De uitgaven die verband houden met de afzonderlijke taken van het stadsbestuur vindt men in de volgende afzonderlijke hoofdstukken van deze inleiding vermeld. Vaste uitgaven betroffen openbare werken, zoals hierboven genoemd, o.a. die aan de haven, havenhoofden en -dijken; aan stedelijke gebouwen, het onderhoud (cautsiën) van de straten, van openbare waterputten, stadsmuren, grachten en van bruggen. Van de lasten en extra-inkomsten ten behoeve van de oorlogvoering werd in de zestiende eeuw aanvankelijk apart rekening en verantwoording gedaan. Zoals reeds vermeld, won uiteindelijk het inzicht veld, dat deze kosten structureel waren en werden zij vanaf 1594 in de stadsrekening opgenomen. De magistraat nam in 1596 een aanvullende maatregel: de hoofdstukken van lonen en wedden; schenken; reizen en gelagen werden op orde gebracht.354 Renten werden onderscheiden in erfrenten en lijfrenten.355 Erfrenten vormden bijvoorbeeld de jaarlijks aan de heer van Bergen op Zoom te betalen cijnzen wegens de overdracht van de rechten op de wissel, de lakenhal en het kraamgeld. Bovendien betaalde men hem een jaarlijkse rente van 200 pond Tournoise (66 pond Brabants). Aan het Gasthuis moesten cijnzen worden betaald omdat de stad van die instelling het recht op de mest op de straten en aan de haven had overgenomen. De kanunniken hadden eveneens bij de oprichting van het kapittel en daarna enige jaarlijkse uitkeringen verkregen (zie hoofdstuk 14). De stad moest ook cijnzen betalen voor huizen en erven, aangekocht om straten en pleinen te verbreden, de stadsmuren en grachten uit te leggen of om anderszins te gebruiken (bijvoorbeeld het artilleriehuis, het Engelse huis enz.). In de tweede helft van de zestiende eeuw daalden de uitgaven aan lijfrenten geleidelijk. Kennelijk had deze wijze om krediet te verkrijgen voor de stad 'zijn tijd gehad'. De cijfers van erfrenten omvatten sinds 1588 steeds meer uitsluitend vaste lasten en er komen aparte hoofdstukken voor de betaling van interest op geleende kapitalen. Lonen, wedden en andere personele kosten vormden steeds belangrijke uitgaveposten. Sommige bezoldigden komen terug in de hoofdstukken schencken en reijsen en voyagiën. De magistraatsleden kregen nog uitkeringen bij het vergaderen van de Raad en op politiedagen. 'Schenken' was tevens nodig om hoge bezoekers gunstig te stemmen voor de stad, om machthebbers over te halen aan bepaalde verzoeken te voldoen en soms ook wel om de eer van de stad te handhaven. Die eer van de stad was ook in het geding bij de jaarlijkse H.-Kruisommegang, in de rekeningen ook wel Cruyskosten genoemd, bij gildenfeesten en de landjuwelen, waaraan de schuttersgilden en de kamers van retorica deelnamen. Bereik en inhoud
In theorie kenden de Middeleeuwen naast de kerk het wereldlijk gezag, belichaamd in de keizer, de landsheer en (soms nog) de lokale of regionale heer. De breuk met het landsheerlijk gezag bracht de Staten-Generaal aan de macht in dit deel van het hertogdom Brabant (1577/1581-1795). Na 1795 volgen de staatsvormen elkaar in tempo op: eerst de Bataafse Republiek met zijn afwisseling van regimes (1795-1806); dan het koninkrijk Holland (1806-1810) en - na vier jaar reeds - het keizerrijk van Napoleon (1810-1814).
de hertogen van Brabant
De hertog van Brabant had stad en land van Bergen op Zoom in 1287 in leen gegeven aan eigen heren. Formeel bestond er alleen een leenband. Slechts zelden kregen hertogelijke ondergeschikten, zoals de schout van het Land van Rijen, opdracht hier gezag te doen gelden. In één bekend geval, betreffende een geschil tussen de heer van Bergen op Zoom en Godevaart van der Dilft ging het nog om een 'buitenlandse' betrekking: Van der Dilft was heer van Borgvliet, dat in die periode tot de bezittingen van de graaf van Vlaanderen behoorde.357 De hertog of hertogin deden hun gezag wel gelden wanneer er conflicten rezen tussen de heer en de stad welke de normale rechtsgang en de openbare orde konden bedreigen. In hoofdstuk 3 is een geschil in 1398-1399 tussen de heer en de stad genoemd. De hertogin had een beslissende rol in de oplossing van dit conflict.358 De heer van Bergen op Zoom was overigens in bezit van de hoge rechtsmacht binnen zijn gehele heerlijkheid en dus in belangrijke mate onafhankelijk ten opzichte van de landsheer en van zijn ambtenaren.359 In 1386 verleende de hertogin aan de heer van Bergen op Zoom het recht om in beroepszaken tegen vonnissen, in zijn heerlijkheid geveld, te beslissen, ondanks de bepalingen van het Brabantse landscharter.360 Deze voorrechten werkten vooral ten nadele van de stad Antwerpen, die door Bergen op Zoom weliswaar als hoofdbank werd beschouwd, maar wiens verdergaande pretenties op jurisdictie binnen Stad en Land van Bergen resoluut werden afgewezen; een situatie die herhaaldelijk tot conflicten had geleid.361 Aan de pretenties van Antwerpen kwam een einde in 1494, toen de hertog op verzoek van de heren van Breda en Bergen op Zoom bepaalde dat hun steden, landen, lieden en heerlijkheden vrij moesten blijven van alle rechtsaanspraken door steden en rechtbanken in het hertogdom. Het tekende zowel de positie van beide heren aan het hertogelijke hof als hun vanouds verworven juridische status. De machtige heren uit de families Nassau (Breda) en Glymes (Bergen op Zoom) versterkten hiermee zowel hun eigen positie als die van hun steden ten opzichte van het overige hertogdom. De steden bleven namelijk in beroepszaken onderworpen aan de hertog en zijn Raad van Brabant en aan niemand anders.362 De hertogelijke rol ging verder dan die van bemiddelaar of beroepsinstantie. De rechten van de heer en van de stad Bergen op Zoom ten opzichte van derden werden door de landsheer versterkt. Een vroeg voorbeeld daarvan vormde de beslissing van hertog Jan II uit 1327, waarbij deze aan de Bergenaren verbood het poorterschap te verwerven van Kapellen op den Bosch en het lidmaatschap van het college van Sint-Pietermannen te Leuven, beide instellingen, waarmee het stedelijk statuut kon worden ondermijnd. Dit verbod is door dezelfde hertog in 1353 opnieuw bekrachtigd.363 Belangrijk was ook de rol van de hertog als landsheer met betrekking tot de jaarmarktvoorrechten. In 1390 verleende de hertog aan de heer van Bergen op Zoom het recht om in heel het hertogdom misdadigers te achtervolgen die kooplieden zouden benadelen, komende van of zich begevende naar de jaarmarkten aldaar. De jaarmarkten van Bergen op Zoom waren ouder: de vier hoofdsteden van Brabant zouden deze reeds vóór 1397 hebben erkend.364 Persoonlijke contacten tussen hertogen en hertoginnen enerzijds en de Bergse burgers anderzijds waren sterk wisselend van intensiteit. Ten tijde van de regering van het geslacht Van Glymes, dat aan het hertogelijk huis van Brabant verwant was, nam het aantal bezoeken aan de stad zeker toe. Onder de Bourgondiërs (1430-1482) en de Habsburgers (1482-1581) bezochten de vorsten herhaaldelijk Bergen op Zoom. Zij werden op gepaste wijze onthaald in het stadhuis en/of in Stads Teerkamer. Het handhaven van een goede relatie met deze machtige heersers, die op het commerciële vlak concurrerende gewesten als Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland bezaten, was essentieel voor de handeldrijvende steden. Sober was het einde van de relaties met het geslacht Habsburg, ook bekend als Oostenrijkse huis. Toen Filips van Oostenrijk, prins van Spanje, de toekomstige koning Filips II, op zijn huldigingsreis in de Nederlanden ook Bergen op Zoom bezocht (1549) besloot men de stad met wapenschilden en enige triomfbogen te versieren, maar - wegens de armoede - slechts oncostelijk en simpel.365 Een feestelijke gebeurtenis in 1570 was de aankomst van Anna van Oostenrijk, dochter van keizer Maximiliaan II. Zij was op weg naar Spanje, waar zij met haar neef koning Filips II zou gaan trouwen.366 De relaties met het vorstenhuis werden grondig geschaad door het bewind van de hertog van Alva en zijn opvolgers. Als laatste 'Oostenrijker' kwam in 1580 aartshertog Matthias op bezoek. Hij was door de Staten-Generaal naar de Nederlanden gehaald om - met erkenning, maar ook voorbijgaan van de rechten van koning Filips - voor zijn neef de regering waar te nemen. De Staten hadden drie jaar tevoren gebroken met (de 'wettige' landvoogd) Don Juan, bastaardbroer van de koning, die gewapenderhand de vesting Namen had bezet. Matthias werd meteen geconfronteerd met de religieproblemen in de stad.367 Het gezag van het huis Oostenrijk verkeerde echter in zijn eindfase. In 1581 'verlieten' de Nederlanders hun vorst. Bergen op Zoom zond in de jaren 1579-1581 zowel naar de vergaderingen van de Staten van Brabant als naar die van de 'Generale-Staten' afgevaardigden.368 Na de 'afval' van markies Jan van Wittem in 1581 benoemden de Staten van Brabant te Bergen op Zoom een nieuwe magistraat. De Brede Raad protesteerde, want het college achtte deze benoeming in strijd met de stedelijke privileges.369 De Raad van Brabant speelde dat jaar een rol in de geschillen tussen hervormden en rooms-katholieken. Een nieuwe 'religievrede' kwam echter niet tot stand.370 Bergen op Zoom behield zijn banden met het hertogdom tot 1585, toen door de val van Antwerpen Brabant grotendeels in Spaanse handen was gevallen. Een geheel nieuwe fase in de geschiedenis begon, die hierna in een afzonderlijke paragraaf aandacht krijgt.
de heren en markiezen
Bergen op Zoom was een heerlijke stad, gesticht door de regionale heer (van Breda) en niet door de hertog van Brabant; bestuur, rechtspraak en regelgeving vonden plaats door de heer of zijn vertegenwoordigers samen met de direct of indirect door hem benoemde bestuurders. Het gezag van de regionale heren was hier gevestigd in de eerste helft van de dertiende eeuw ten nadele van de rechten die de abdij van Nijvel hier beweerde te bezitten.371 De hertog van Brabant, voogd van deze belangrijke abdij, wilde of kon de versterking van het heerlijke gezag in deze uithoek van zijn machtsgebied niet verhinderen. De verdragen die hij circa 1198, in 1213 en in 1223 met de heer van Breda sloot versterken deze indruk.372 Na de verdeling van het Land of heerlijkheid van Breda in 1287, waardoor Stad en Land van Bergen op Zoom een afzonderlijk territorium werden, kreeg het heerlijk gezag meer reliëf, want de nieuwe heren ontleenden hun naam en gezag aan het bezit van de nieuwe heerlijkheid, waarvan Bergen op Zoom het centrum werd. Dat wil niet zeggen, dat de heren daar steeds woonden. Een belangrijke rol speelde in dat opzicht het kasteel van Wouw. Na de aankoop van het kasteel van Borgvliet werd ook die burcht als residentie gebruikt. Het Hof van de heer in de stad was oorspronkelijk zeer sober van karakter. Naast een groot zaalgebouw met aansluitende toren en bijgebouwen had het bijbehorende terrein een voornamelijk agrarisch karakter. Wel werden in de vijftiende eeuw aangrenzende gebouwen en terreinen gekocht en enige verbouwingen uitgevoerd. Jan II van Glymes, zijn zoon en vermoedelijke erfgenaam heer Jan van Walhain, de latere Jan III van Glymes, verleenden in 1485 aan de stad van Bergen op Zoom het meergemelde privilege van den Zale. Deze verlening vond plaats overmidts zekere somme van penninghen, die dezelve onse stadt ons liberalic gegundt ende toegeseydt heeft tot behouf der timmeringhen van onsen huyse in onser voirseider stadt.373 De stad had dus geld beloofd ten behoeve van bouwwerkzaamheden aan de residentie van de heer van Bergen op Zoom. Uit de bewaard gebleven rekeningen van de stad en de heer blijkt dat de stad de beloften heeft waargemaakt, want het bedrag van 2.000 Rijnsguldens is in drie jaarlijkse termijnen betaald. Het geld blijkt besteed te zijn aan de bouw van een nieuwe zaalvleugel, een project waarvan de eerste fasen in de jaren 1485-1487 werden gerealiseerd.374 Zoals uit de rentmeestersrekeningen van de heerlijkheid Bergen op Zoom blijkt is het nieuwe Hof pas vanaf 1494 onder de regering van Jan III van Glymes in fasen afgewerkt. Sinds 1511-1512 worden de bouwmeester Anthonis I en zijn zoon Rombout Keldermans doorlopend in verband met het Bergse hof genoemd.375 Wat was de betekenis van Bergen op Zoom voor de heren en markiezen? Voor hen waren Stad en Land van zo'n belang, dat zij in plaats van de eigen familienaam Boutersem of Glymes doorgaans de naam Bergen of het Franse Berghes gebruikten. Bij de na 1567 als markies regerende personen was dit niet het geval. Het gebruik van de stadsnaam zegt wel iets over de plaats die Bergen op Zoom innam temidden van de bezittingen van deze heren. Wat de heren aan eigen goed meebrachten, toen zij door hun huwelijken aan Bergen op Zoom verbonden werden, was niet erg indrukwekkend. De Boutersems bezaten als vaderlijk erfgoed slechts een kasteel bij Angleur (provincie Luik) en de Glymes alleen maar de plaatsjes Glimes en Tourenbisoul (provincie Brabant).376 Voor de heren en markiezen van Bergen op Zoom zal de naam Bergen of Berghes op den duur echter meer verbonden zijn geraakt aan het totale grondgebied van de heerlijkheid dan aan de stad alleen. De polderstreken van Fijnaart, Nieuw Gastel en Standdaarbuiten brachten in sommige jaren meer op dan de stad, die in economisch opzicht juist achteruit ging tijdens de periode dat de inpolderingen rendabel begonnen te worden. De verplichtingen van Stad en Land aan hun heer kwamen het meest uitgesproken tot uiting, wanneer een nieuwe heer of vrouwe zijn of haar intrede deed te Bergen op Zoom. De inhuldiging was een plechtig en feestelijk gebeuren. De daarop volgende vergadering, waarop de zogenaamde huldegelden of blijde inkomstgelden vastgesteld moesten worden, onthulden echter de financiële positie van de stad in vergelijking tot de omringende dorpen.377 In de loop van de vijftiende eeuw kon de heer van Bergen op Zoom, gebruik makend van de economische bloei van de stad, zijn inkomsten aanzienlijk vermeerderen. In de rekening van 1424-1425 treffen we reeds inkomsten aan die betrekking hebben op de lakennijverheid: de zogenaamde lijnwaadellen en de grote en kleine lakenaccijns; de rechten geheven in het waaggebouw; het akergeld en de huidetol; het hoorngeld alias veetol; de varkenskeuring (het vercken besien); de vistollen en het recht van 's-heeren vis.378 In 1526-1527 zijn bovendien genoemd: het recht op het meten en strijken van wollen lakens met choorden; de riddertol of korenlepel; weggelden geheven aan de Wouwse- en Bospoort; het baken- en chordegeld van schepen; de paardentol; het gebruik van stallen in het vleeshuis en de verhuur van de penshuisjes die er tegenaan waren gebouwd. Een restant van de persoonlijke dienstbaarheid van de onderdanen aan de heer was de verplichting op gezette tijden hand- en spandiensten te verrichten o.a. door het vervoer van turf. Wat betekenden de heren voor de stad? De functie van residentie versterkte de positie van Bergen op Zoom ten opzichte van het platteland. De heren waarborgden het alleenrecht van de stad in een deel van het gebied om bepaalde nijverheden te vestigen, zoals meestoven en zoutketen. Ook het stedelijk recht om accijnzen te heffen beschermden zij door maatregelen tegen vestigen van brouwerijen ten plattelande en het opleggen van accijnstarieven van minstens dezelfde hoogte aan de brouwerijen, die binnen de parochie, maar wel buiten de stadsmuren, werden geduld.379 De kerk en de kloosters ondervonden de warme steun van de heren: de oprichting van een kapittel was aan hun initiatief te danken alsmede de vestiging van enige conventen.380 Ook greep de heer in, toen de zorg voor de sociaal zwakken in het nauw dreigde te komen, door zijn maatregelen om een nieuw gasthuis te stichten en te financieren.381 De heer stimuleerde krachtig de voltooiing van het kerkgebouw, die bij de tanende economie van de zestiende eeuw echter niet geheel gerealiseerd werd. In die kerk was ook de grafkapel van de heren en markiezen.382 Via de heer had de stad een rechtstreekse adviseur en verdediger van haar belangen aan het hertogelijke hof. Vooral in de tijd dat de jaarmarkten het voornaamste bestaansmiddel voor de stad waren, vormde de voorspraak van de heer een factor van het grootste belang. De tijdelijke aanwezigheid van de heer en van zijn voorname gasten, waaronder de hertogen, gaf naast de jaarmarkten wat mondaine glans en een vleugje hofcultuur aan de sterk door het omringende platteland bepaalde samenleving. Maar dat moest dan ook betaald worden: de heren, hun familieleden en hun gasten hield men te vriend met diensten en geschenken.383 De relatie met de markiezen veranderde grondig door de troebelen in de Nederlanden, die ook Bergen op Zoom niet onberoerd lieten. Nadat markies Jan IV van Glymes naar Spanje was vertrokken, liet de markiezin oorspronkelijk de uitoefening van de gereformeerde religie binnen de stad toe, maar paste zich spoedig aan, toen na de Beeldenstorm door het ingrijpen van de landvoogdes de politieke situatie sterk was veranderd. De markiezin liet Spaanse troepen toe, waarna de exclusieve positie van de rooms-katholieke eredienst werd hersteld. Dat belette niet, dat de nog in hetzelfde jaar aangekomen nieuwe landvoogd Alva de bezittingen in beslag nam van de opstandige edelen, waartoe ook de inmiddels overleden markies werd gerekend. De inboedel van het Markiezenhof werd verkocht.384 Na een tussenbestuur dat namens de koning door een superintendant werd uitgevoerd, kwam in 1577 de erfgename van de wettige markies aan de regering, Maria Margaretha van Merode, gehuwd met de Brabantse edelman Jan van Wittem, heer van Beersel. Deze toonde zich een verdediger van de rooms-katholieken, waardoor hij na enige jaren van spanningen met het stedelijk bestuur zich uit de stad terugtrok. Begin december 1581 trachtte de markies Bergen op Zoom in handen te spelen van de Spaanse veldheer Parma. De gevolgen van het verraad van Jan van Wittem waren voor zijn gezag desastreus. Het complot werd ontdekt, de aanval afgeslagen en de markies van zijn rechten vervallen verklaard.385 De Staten van Brabant bestuurden het Markiezaat korte tijd. Zij gaven het gezag reeds op 14 februari 1582 aan de prins van Oranje, Willem de Zwijger. Die mocht het Markiezaat besturen en de vruchten ervan gebruiken, maar niet langer dan de tijd van de oorlog en als schadevergoeding voor de elders door de Spaanse bezetting verloren bezittingen. Op 13 november nam Arent van Dorp namens de prins de hulde van de burgerij in ontvangst.386 Willem I van Oranje werd op 10 juli 1584 te Delft vermoord. Het zogenaamde Sterfhuis ging zijn rechten en bezittingen beheren. De administrateurs van de nagelaten boedel ( het 'Sterfhuis') van prins Willem van Oranje benoemden op 17 april 1585 jonkheer Elias le Leon tot schout van Bergen op Zoom, wegens langdurige afwezigheid van Adolf Cool(s), die tot dusverre als zodanig fungeerde. Le Leon werd voorlopig aanvaard hoewel ook zijn benoeming in strijd met de privileges werd geacht.387 De Staten-Generaal kenden op 18 oktober 1585 het Markiezaat voor de tijd van de oorlog toe aan Maurits van Nassau, geboren prins van Oranje.388 Arent van Dorp verscheen weer te Bergen op Zoom, om het Markiezaat 'provisioneel' (voorlopig) in bezit te nemen.389 Maurits woonde niet in het Markiezenhof en moest in 1588 zelfs constateren, dat dit grotendeels onbruikbaar was geworden door het verblijf van soldaten in de gebouwen. Kort daarop heeft zich de militaire gouverneur van de stad in een deel van het Hof gevestigd.390 Toen in 1600 prins Maurits en de Staten van Holland en Zeeland met de (zuidelijke) Staten van Brabant in het Markiezenhof onderhandelden, moest de burgerij voor meubilair en beddengoed zorgen.391 In april 1607 werden de krijgshandelingen voor acht maanden geschorst.392 Het bestand, dat in 1609 voor twaalf jaar gesloten werd, had een voorspel te Bergen op Zoom. Op 4 februari zag de stad prins Maurits, graaf Willem Lodewijk, de Raad van State en de Staten van Zeeland binnen zijn wallen.393 De Staten-Generaal vergaderden hier (waarschijnlijk in het Markiezenhof) van 11 maart tot 18 april. Het vredesverdrag werd niet te Bergen op Zoom, maar te Antwerpen getekend. Wel werd het hier voor het eerst openbaar bekend gemaakt.394 Pas na het sluiten van het Bestand konden de wettige erfgenamen van de vroegere markies hun rechten weer geldend maken. Graaf Herman van den Bergh, gehuwd met de dochter van Jan van Wittem, markiezin Maria Mencia, verscheen in de stad. Deze rooms-katholieke edelman resideerde als stadhouder van het Spaanse gedeelte van Gelderland te Venlo.395 De protestantse magistraat ontving hem hoffelijk, maar zal zich niet helemaal opgetogen hebben gevoeld. Op 22 oktober 1609 deed Maria Mencia haar intrede in Bergen op Zoom. Even zag het Hof weer iets van de oude glans: de graven van Nassau en Hoogstraten waren hier te gast. Aangezien de rentmeestersrekeningen niet bewaard zijn, weten we weinig over de bewoning van het Hof gedurende deze periode. Aan het Markiezenhof werden herstellingen aangebracht.396 Uiteraard bleef men prins Maurits als het 'hoogste gezag' beschouwen, wel vermoedend dat de wapenstilstand niet eeuwig was. Ook bleef Maurits de magistraat benoemen. Het wantrouwen tegen de rooms-katholieke markies zat diep. Graaf Herman overleed in 1612, zijn echtgenote (inmiddels hertrouwd met Willem van Melun, prins van Espinoy) het daaropvolgende jaar. De familie van de graven van den Bergh liet vervolgens het Markiezaat in bezit nemen ten behoeve van de driejarige nicht van graaf Herman, Maria Elisabeth I Clara van den Bergh. Dit kind stond onder voogdij van haar ooms. Waarschijnlijk hebben deze niet langdurig te Bergen op Zoom verbleven.397 Het gebouw stond weer leeg, ook nadat Maurits in 1621 het Markiezaat opnieuw ging besturen. Deze liet het gebouw wel onderhouden maar leegstand brengt automatisch geleidelijke achteruitgang met zich mee. Met name prins Frederik Hendrik verbleef wel eens in het Hof, wanneer hij als kapitein-generaal van het Staatse Leger hier aanwezig diende te zijn. Meestal werd hier een veldtocht naar het Zuiden voorbereid; de vesting Bergen op Zoom diende dan als verzamelplaats en bevoorradingspunt.398 Ondertussen woonde de 'wettige' markiezin sinds haar huwelijk in 1625 met haar neef graaf Albert van den Bergh in zijn kasteel te Boxmeer. Daar is zij in 1633 overleden. Erfgename van het Markiezaat werd haar nicht Maria Elisabeth II, tot 1644 regerend gravin van Bergh. Als dochter van de naar de Staten-Generaal overgelopen graaf Hendrik van den Bergh was haar positie ten opzichte van de Oranjes aanzienlijk sterker dan die van haar voorgangers. Na het overlijden van Frederik Hendrik in 1647 volgde zijn zoon Willem II op als bezitter van de werkelijke macht in het Markiezaat.399 Door een geschil met familieleden moest Maria Elisabeth II zich na de vrede van Mnster in 1648 met het bezit van Bergen op Zoom tevreden stellen. Ook hier moest zij optornen tegen de oppositie van haar verwanten. De magistraat had eveneens moeite, haar als markiezin te erkennen. Willem II moest uitdrukkelijk bevel geven, hun weerspannigheid op te geven. Nadat de Staten-Generaal in oktober 1649 haar gezag definitief hadden erkend feliciteerde de magistraat de markiezin en onthaalde haar op 16 november d.a.v. feestelijk.400 Thomas de Rouck, burgemeester buiten de bank en bekend heraldicus, maakte het ontwerp voor een met wapens versierde genealogie. De kaart werd opgehangen in de Herenkamer van het stadhuis.401 De markiezin liet na haar terugkomst het Markiezenhof opnieuw inrichten en meubileren.402 Bij een oproer in de stad, dat in juli 1653 voorviel, stond haar reputatie op het spel. De oproerkraaiers, Oranjegezind zoals elders in de Republiek, gooiden met modder naar haar rijtuig en doorstaken haar wapenschild 'symbolisch' met messen die met oranje linten versierd waren.403 Naast het Hof van Bergen op Zoom was haar kasteel Hedel een geliefd verblijf voor deze markiezin. Ook verbleef zij herhaaldelijk in Den Haag en te Brussel. Tijdens haar verblijf in de residentie van de republiek onderhield zij contacten met de uit Bohemen verdreven protestantse 'Winterkoning' Frederik van de Palts en zijn gezin. Diens dochter Henriëtte vertrok in 1658 via Bergen op Zoom naar Brussel, waar zij zich tot de katholieke godsdienst bekeerde. De markiezin gaf de prinses op haar 'vlucht' onderdak. Als straf ontnamen de Staten-Generaal haar gedurende één jaar de bestuurs- en rechtsmacht over het Markiezaat.404 Na het overlijden van de markiezin in 1671 brak een onrustige periode aan. Haar dochter Henriëtte Francisca van Hohenzollern was gehuwd met Frederik II Maurits de la Tour d'Auvergne. Hij was als militair in dienst van de Franse koning. Door de voortdurende oorlogen van de republiek tegen Frankrijk kwam de positie van de nieuwe markies ten opzichte van zijn leenheren in het geding. Tijdens die oorlogen grepen de Staten-Generaal naar een beproefd middel: het Markiezaat werd geconfisceerd en in 1672 aan prins Willem III van Oranje gegeven als compensatie voor de schade die hij in zijn Franse bezittingen leed.405 Van een geregelde bewoning van het Hof kon dus geen sprake zijn geweest. De rentmeestersrekeningen van 1672 tot en met 1678 bevatten de aantekening dat het gebouw bewoond wordt door oude 'dienaers' van de markiezin. In een ander deel van het complex waren munitie en hooi opgeslagen. In 1679 woonde de markiezin weer te Bergen op Zoom.406 In 1688 begon, wegens het uitbreken van een nieuwe oorlog met Frankrijk, weer een tien jaar durende confiscatie. Opnieuw werd prins Willem III van Oranje bezitter van het Markiezaat.407 Na haar terugkeer overleed de markiezin te Bergen op Zoom op 17 oktober 1698.408 De markies François Egon de la Tour, prins van Auvergne, die zijn moeder opvolgde, was in dienst getreden van de Staten-Generaal en leefde dus in onmin met de Franse koning. Daarom kon hij in 1698 het Markiezaat in bezit nemen en het bestuur vrijwel ongestoord uitoefenen, hoewel in 1702 nog een poging tot confiscatie moest worden afgewend. De markies vestigde zich na zijn huwelijk in 1707 blijvend in Bergen op Zoom. Het Hof heette sindsdien lange tijd Prinsenhof. François Egon moet grootse plannen hebben gehad om het Markiezenhof naar de smaak van zijn tijd te verbouwen. Alleen de verbouwing van de woonvleugel aan de tuinzijde kwam in 1709-1710 in Frans-classicistische stijl tot stand. Door het overlijden van de markies in 1710 kwam een vroegtijdig einde aan het werk. De onbekende architect Giroquel werd het volgend jaar (ruim) betaald. De kapel, die tot dusverre aan de tuinzijde van de woonvleugel stond, moest worden afgebroken om de nieuwe vleugel te kunnen realiseren.409 Van 1710 tot 1722 regeerden familieleden namens zijn dochter Maria Henriëtte, bij haar opvolging twee jaar oud, als haar voogden; voor alle zekerheid trok de Raad van State de oppervoogdij aan zich.410 De heren voogden verbleven nu en dan in het Hof. De magistraat moest dan voor hun vervoer en voor eetwaren zorgen.411 Op 16 februari 1722 huwde de jonge markiezin in het Hof met de Duitse vorst Johan Christian van Palts-Sulzbach. Het was de laatste maal in de markgraaflijke periode, dat hier een grootse plechtigheid plaats vond.412 De nieuwe markies eiste zonder succes uitkering van het huldegeld en verscheen daartoe persoonlijk in de magistraatsvergadering.413 Na het huwelijk vertrok het jonge paar naar Duitsland. Maria Henriëtte overleed op 28 juli 1728 in Duitsland. Haar opvolger Karel Filip Theodoor van Palts-Sulzbach was toen nog geen vier jaar oud. Hij heeft hier nooit gewoond. Uit het woonkwartier, sinds de regering van de Auvergnes Princenkwartier geheten, is in 1729 het meubilair verwijderd en verkocht. Markies Karel Theodoor werd in 1742 meerderjarig. Hij erfde van een overleden familielid de Rijn-Palts, waar hij zich te Mannheim vestigde. Op 30 juli werd hij te Bergen op Zoom ingehuldigd.414 De markies machtigde zijn raden en rekenmeesters om namens hem het Markiezaat te besturen. Bovendien vaardigde hij een geheimraad af, die namens de markies toezicht op de gang van zaken moest houden. De geheimraad woonde - als hij tijdelijk hier was - in het voormalige gastenkwartier. Sinds die tijd heette dit het quartier van de Geheimraad. Tijdens de belegering van Bergen op Zoom in 1747 werd een deel van het Hof betrokken door de militaire commandant en een ander door een gedeputeerde van de Raad van State, een feit dat de Fransen na de inname van de vesting een voorwendsel gaf, om ook het Hof te plunderen.415 De verhouding tot de vrijwel steeds afwezige markies werd louter een formaliteit. Uit de resoluties blijkt de Oranjegezindheid van de magistraat. Toen prins Willem V in 1788 door interventie van Pruisen in zijn gezag als kapitein en generaal van de republiek was hersteld, werd dit hier uitbundig gevierd. Behalve op de verjaardag van de markies werd ook op die van de prins in de stad gefeest.416 De Fransen maakten in 1795 een einde aan de meer dan vijf eeuwen regering van eigen heren over Stad en Land van Bergen op Zoom. Vermeulen, rentmeester van de markies, en zijn gezin werden in mei zonder pardon op straat gezet. Een zekere Daverdoing nam er namens de Franse republiek bezit van en ging de domeinen beheren.
verhouding tot de Staten-Generaal
Bergen op Zoom had zich na de inname van de stad door troepen van de Staten-Generaal geschikt in de nieuwe staatkundige situatie. Hiervoor is reeds vermeld, dat de stad zich liet vertegenwoordigen op vergaderingen van de Staten-Generaal en in de Staten van Brabant. Bergen op Zoom sloot zich ook aan bij de Unie van Brussel (1577).417 Militaire noodzaak dwong de stad twee jaar nadien om een verdrag van satisfactie te sluiten met de Staten van Zeeland. Kennelijk konden de Staten van Brabant niet voldoende zorgen voor hun grensvestingen.418 Vooral door de val van Breda in 1581 en de onzekere situatie op het omliggende platteland (het kasteel van Wouw werd door de markies Jan van Wittem in Spaanse handen overgegeven) kwam Bergen op Zoom in een isolement. Alleen door de contacten met Zeeland en Antwerpen kon de stad aan de Staatse zijde blijven. De situatie veranderde grondig door de val van Antwerpen in 1585. In september van dat jaar verlieten de Brabantse afgevaardigden de Staten-Generaal wegens 'het verlies van denselven lande'.419 De Staten-Generaal namen spoedig het bestuur over van het deel van Brabant, dat nog onder hun militair gezag viel. Daartoe behoorde ook Bergen op Zoom. Het door hervormden overheerste stadsbestuur realiseerde zich al spoedig, dat vooral de juridische banden met het Zuiden verbroken moesten worden. Vandaar het verzoek aan de landvoogd Leicester hierin te voorzien door de oprichting van een hooggerechtshof, dat de rol van de Brusselse raad van Brabant kon overnemen. Dat dit voorlopig in Holland werd gevestigd was gezien de militair-strategische situatie aannemelijk. Niemand had kunnen voorzien, dat de provisorische regeling tot 1795 zou gaan gelden.420 Op 19 juli 1588 wezen de Staten-Generaal prins Maurits aan als kapitein-generaal over al het krijgsvolk in garnizoen in de steden en forten en te velde op het platteland van Brabant.421 Wanneer hij maatregelen in onze streek neemt, dient men zich steeds af te vragen, of hij optreedt als opperbevelhebber of handelt als bezitter van het Markiezaat van Bergen op Zoom, wat hij reeds in 1585 was geworden. Hiermee was zijn gezag in het Staatsgebleven deel van Brabant, dat (op de vesting Grave na) bijna geheel met het Markiezaat samenviel, bijna absoluut geworden.
Defensie In 1588 werd de stad Bergen op Zoom belegerd door de Spaanse troepen. Kort daarop werden nieuwe verdedigingswerken aangelegd onder leiding van de befaamde vestingbouwer Adriaan Anthonisz. Een eeuw later werd de veste opnieuw gemoderniseerd, nu volgens plannen van Menno van Coehoorn. De vestingwerken werden in de jaren 1868-1890 ontmanteld, nadat de vesting officieel was opgeheven. Bij Halsteren werden in de jaren 1628-29 de forten Roovere en Pinsen gebouwd. In het midden van de 18e eeuw werden deze forten opgenomen in een verdedigingslinie die van Bergen op Zoom naar Steenbergen liep, de Zuiderwaterlinie. Hiertoe behoorde ook het geheel verdwenen fort Moermond, dat ten zuiden van fort Pinsen lag. De laaggelegen terreinen aan de oostkant, waaronder de veenontginning De Halsterse Laag, konden als inundatiegebied fungeren. De verdedigingslinie werd in 1827 opgeheven.
de Brabantse zaak
Reeds op 17 januari 1586 verzochten de edelen en steden, die onder het gezag van de Staten-Generaal waren gebleven, bij monde van één van de schepenen van Bergen op Zoom om toelating tot de Staten-Generaal en om beschouwd te worden als een deel van de Unie. De behandeling van hun verzoek werd op de lange baan geschoven en daarmee was de strijd om de Brabantse Zaak, waaraan door M. Christ een proefschrift is gewijd, begonnen. De Brabanders werden 'voorlopig' behandeld als de bewoners van andere gebieden, waar de militaire situatie nog onzeker was: de Groningse Ommelanden, Sluis, Oostende, Zaltbommel en Tiel. Een formeel succesje vormde het besluit van de Staten-Generaal van 11 februari 1588, om de edelen en burgemeesters en regeerders van Bergen op Zoom in bepaalde gevallen als geassocieerde ter vergadering uit te nodigen.424 Bijna een jaar later werd aan Bergen op Zoom toelating gewaarborgd, als het verhandelde hun stad zou aangaan.425 In oktober 1596 gaven de steden Bergen op Zoom en Breda (sinds 1590 weer in Staatse handen) de Staten-Generaal een kans, hun beloften van 1588/1589 waar te maken. De afsluiting van een Drievoudig Verbond met Frankrijk en Engeland vond echter plaats zonder dat de Brabanders tot de desbetreffende vergaderingen waren toegelaten.426 Tijdens de onderhandelingen over het Twaalfjarig Bestand sloten de steden Bergen op Zoom, Breda, Grave en Willemstad formeel een stedenbond, met het doel de toelating tot de Staten-Generaal te realiseren. Hierbij ging het initiatief uit van Breda (1607-1609). Ook deze poging werd niet gehonoreerd. In 1625 werd Breda door Spinola voor de koning van Spanje ingenomen; 's-Hertogenbosch daarentegen werd door prins Frederik Hendrik in 1629 in handen van de Staten-Generaal gebracht. Reeds tijdens laatstgemeld beleg kwamen de verbonden steden op initiatief van Bergen op Zoom opnieuw bijeen. Na de verovering van de Diezestad stelde deze de voorwaarde, als een hoofdstad van het hertogdom Brabant erkend te worden. De kwestie geraakte daarna mede door onderlinge onenigheid in het slop.428 Toen het er in 1632 naar uitzag dat spoedig vredesonderhandelingen zouden gaan beginnen nam Bergen op Zoom wederom het initiatief om met nieuwe toelatingspogingen te beginnen. Opnieuw verliep een en ander ook tussen de deelnemende steden vrij stroef. Nadat Breda in 1637 op de Spanjaarden was heroverd bezat de inmiddels gevormde republiek een uitgestrekt generaliteitsgebied. Zowel de vredesonderhandelingen in 1647-1648 als de Grote Vergadering van 1650-1651 die orde op zaken moest stellen na de dood van prins Willem II vormden voor de nu tot een ware stedenfamilie aangegroeide groep vestingen en vestinkjes in Staats-Brabant aanleiding te proberen om het begeerde doel opnieuw te bereiken. Bij de laatste poging pleegde de Bergse magistraat enige malen obstructie, wat volgens Christ wellicht te wijten was aan de nieuwe situatie: in het Markiezaat stond geen Oranje meer aan het roer, maar de eigen (bovendien rooms-katholieke) markiezin. Hierdoor was Bergen op Zoom voor de Oranjes niet erg interessant meer, ook nam hun belangstelling voor het streven van de Brabantse steden naar een zelfstandige gewestelijke status af; de laatste pogingen zijn in 1652 gestaakt, ook al omdat de Staten-Generaal feitelijk geboden, van verdere pogingen af te zien. Latere verzoeken gingen uit van afzonderlijke steden; Bergen op Zoom speelde daarbij niet meer de rol van voortrekker. In het formeel pas in 1648 afgeronde Staats-Brabant vormde Bergen op Zoom, eens de laatste stad van Brabant onder Staats gezag, slechts een onderdeel. Ondanks herhaalde protesten dat de stad als bondgenoot en niet als veroverde stad behandeld wenste te worden is zij met het overige Staats-Brabant gelijkgeschakeld. Belangrijk werd de rol die de Raad van State speelde in het bestuur van deze gewesten, voornamelijk vanwege het militaire belang van de Brabantse steden als 'voormuur' van de republiek. Uiteraard vormde de militaire macht in Bergen op Zoom met als hoofd de gouverneur een van de machtigste steunpilaren van het Staatse gezag.
Bataafse Republiek en Koninkrijk Holland
Oude Brabantse verlangens naar gelijkberechtiging werden weer levend toen de troepen van de Franse republiek onder de leuze van 'Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' de republiek van de Verenigde Nederlanden hadden bezet. De lokale ontwikkelingen te Bergen op Zoom zijn door De Mooij en de regionale reeds eerder door Mommers uitvoerig behandeld, zodat daarnaar slechts behoeft te worden verwezen. Met het nodige enthousiasme werd deelgenomen aan de vergaderingen van volksafgevaardigden te Tilburg, die uiteindelijk zouden leiden tot hun toetreding op 1 maart 1796 tot de laatstgehouden vergadering van de Staten-Generaal.431 Kenmerkend voor de eensgezindheid van de Brabanders was wellicht het feit, dat de Tilburgenaar Pieter Vreede als representant van Bergen op Zoom de op die datum geopende Nationale Vergadering bijwoonde.432 Om de integratie van Brabant in de nieuwe staat te realiseren waren verdragen met de Franse bondgenoten noodzakelijk. Deze betroffen zowel de soevereiniteit als het goederenbezit van 'buitenlandse' vorsten, waartoe ook de markies van Bergen op Zoom werd gerekend. Bij transactie van 5 januari 1800 tussen de Franse en Bataafse republiek werden de domeingoederen van laatstgenoemde tegen een flinke vergoeding aan de zusterrepubliek afgestaan. De erfgenaam van de laatste markies, de keurvorst (spoedig koning) van Beieren werd op 24 maart 1801 schadeloosgesteld en deed afstand van zijn rechten, die dus geheel in handen van de staat overgingen. Het Bergse stadsbestuur bracht als het ware het verleden weer in beeld, door in 1802 de portretten van de markiezen weer in zijn vergaderzaal op te laten hangen.433 Ook werkte het mee aan een serie allegorische schilderijen in de vergaderzaal van het Departement Brabant te 's-Hertogenbosch, die als voornaamste motief de heraldische wapens van steden en districten hebben. Het was het begin van een zekere restauratie van oude verhoudingen, al bleef het gezag bij de eenheidsstaat berusten. De revolutietijd was in elk geval voorbij.
Bereik en inhoud
De centrale regering, tot 1577/1581 belichaamd in de persoon van de landsheer (de hertog van Brabant) en sinds die tijd door de Staten-Generaal, oefende ook in belastingzaken het oppergezag uit. In dit hoofdstuk is de indeling van de belastingen gevolgd die Korvezee in 1975 in haar belangwekkend artikel aanbracht: eerst de bede (geheven in de vorm van heerdstedegeld); de generale middelen en de convooien en licenten.435
De Staten-Generaal benoemden ten tijde van de republiek binnen Bergen op Zoom een aantal functionarissen: een ontvanger van de verpondingen en van de 20e, 40e en 80e penning geheven in stad en Markiezaat van Bergen op Zoom en onder Steenbergen en Prinsenland; een ontvanger van gemene middelen (belastingen) in de stad en in de Poorterij en een rentmeester van de geestelijke en geconfisqueerde goederen. Laatstgenoemde beheerde het genaaste kerkelijk goed afkomstig van de kloosters, het kapittel enz. Dat stelsel bestond niet ineens: hierna wordt de ontwikkeling die hiertoe leidde uiteengezet.
bede
De (lands)heren hadden het recht van hun onderdanen een bijdrage te vragen wanneer in bijzondere omstandigheden de inkomsten uit hun domeinen en overheidsrechten niet toereikend bleken te zijn. Uit het testament van hertog Hendrik III van Brabant (1260) blijkt dat dit alleen mogelijk was in geval van oorlog tot verdediging van het land, bij handhaving of verdediging van zijn rechten, bij dienstverlening aan de keizer, bij huwelijk van dochters van de hertog of ten behoeve van krijgsuitrusting van zijn zoons. Hertog Jan III beperkte in het charter van Kortenberg (1312) deze gevallen tot ridderslag, huwelijk en krijgsgevangenschap. Vroeg de hertog bijstand om andere zaken te financieren, dan noemde men een dergelijk verzoek 'bede'. Oorspronkelijk werd deze belasting geheven op de inkomsten van personen (een zogenaamd hoofdgeld), nadien werd het huizenbezit belast, het zogenaamd haardstedegeld.436 Daartoe werd sinds 1436 het aantal huizen per stad of parochie bepaald door middel van de zogenaamde haardtellingen. 437 De inwoners van Stad en Land van Bergen op Zoom werden bij de heffing van speciale beden in 1357 en 1364 door hertog Wenceslaus en hertogin Johanna vrij verklaard van deze schatting.438 Toch waren de Bergenaren in 1399 (net als alle andere inwoners van Brabant) verplicht in de kosten van 't-sartogen orloge mee te betalen.439 Dit werd nog verbloemd door bij de afrekening in 1400 deze belasting een hoescheit (beleefdheid) te noemen, die de stad Bergen ons ghenedeger vrouwen had gedaan. De stadsrekening van 1414 noemt de last nuchter de taxatie ende beeden van Brabant, aanvaard door de Staten van het land. Het werden blijvende onkosten op de stedelijke begroting.440 Juist door het feit dat de latere hertogen buiten Brabant, met name die uit de geslachten Bourgondië (Valois) en Oostenrijk (Habsburg) veel andere landen en bezittingen hadden, moesten zij menigmaal oorlog voeren tegen anderen, die daarop aanspraak maakte en daarom de belastingdruk verhogen. Het aantal 'beden' nam toe en de belasting werd dus steeds vaker, op den duur jaarlijks, geheven. Wanneer de meerjarige bede van de ene periode voorbij was werd alweer een nieuwe toegestaan. Hierdoor kon de hertog niet terstond over het benodigde geld beschikken, zodat er leningen ten laste van de domeinen gevestigd moesten worden.441 Er kwam een geregelde administratie voor de omslag en inning van de beden tot stand, waarin Stad en Land van Bergen op Zoom werden gerekend tot het kwartier van Antwerpen. Zo was Bergen op Zoom in 1479 verplicht 1.200 kronen bij te dragen in de 25.000 die dat kwartier moest opbrengen.442 De band met Brabant werd door die geregelde belastingheffing versterkt. Bergen op Zoom zond vertegenwoordigers naar de dagvaarten of vergaderingen van de Staten van het hertogdom. In 1494 en 1508 was de stad zelfs bij machte om de landsheer bij wijze van lening een voorschot op de bede te geven.443 Twintig jaar later moest Bergen op Zoom om gedeeltelijke kwijtschelding van de beden smeken en in 1528 lijfrenten verkopen om de zware lasten van 's princen bede te kunnen betalen. In 1530 had de stad daarin flinke achterstand. Nieuwe kwijtscheldingen moesten worden afgebedeld.444 In het archief bevinden zich nog een aantal charters, waarbij keizer Karel V en zijn opvolger Filips II aan Bergen op Zoom uitstel van betaling van verschuldigde renten verlenen.445 Nog in 1564 betaalde de stad de aflossing van de bede in verband met de oorlog tegen Frankrijk in 1546.446 Na de vrede van Mnster in 1648 namen de Staten-Generaal een deel van de oude Brabantse staatsschuld over. In 1651 bepaalden zij, dat het westelijk deel van Staats-Brabant (het heroverde terrein in het kwartier van Antwerpen, waaronder het Markiezaat van Bergen op Zoom) jaarlijks in de beden moest bijdragen. De stad Bergen op Zoom bleef daarvan gevrijwaard, maar uit een bewaard gebleven rekening van de ontvanger van de beden en imposten uit dat jaar blijkt dat de bewoners van het platteland, waaronder de Buitenpoorterij, wel moesten meebetalen.447
generale middelen
De opbrengst van de beden was op den duur niet meer toereikend om de algemene of 'generale' kosten van het landsbestuur te dragen. Een aantal nieuwe belastingen werd door de Staten van Brabant eveneens geheven onder de naam van 'beden' maar had toch een afwijkend karakter. Zij kregen de vorm van geregeld geheven lasten, naar hun doel ook 'generale' of 'gemene' middelen genoemd. Behalve heffingen of 'penningen' op inkomens, in- en uitvoer van waren, koopmanswinsten, onroerende goederen enz. kwamen er ook belastingen in de vorm van accijnzen of imposten, geheven op meel, vlees, wijn en bier. Deze wijze van heffing op de vier spetiën werd in 1543 voor het eerst toegepast.448 Om het geld binnen te krijgen voerde men een stelsel van verpachtingen in, waartoe het hertogdom in kleinere eenheden werd onderverdeeld. De verpachting in ieder district vond plaats door een gecommitteerde van de Staten van Brabant ten overstaan van de magistraat. Het belastingdistrict of kwartier van Bergen op Zoom strekte zich ook uit over het Markiezaat, Steenbergen, Kruisland en Roosendaal.449 Deze subregio behoorde op zijn beurt tot het fiscaal kwartier van Antwerpen. De opstand tegen de koning, waarbij in 1576/1577 ook Brabant betrokken geraakte, bracht een uitbreiding van het aantal geheven belastingen. Zo werd in 1577 gesproken van een capitale schatting die voor de gehele Nederlanden zou gelden.450 In dat jaar voerden de Staten van Brabant een impositie in op de uit- en inkomende koopmansschepen en op het dragen van zijden, fluwelen, gouden en zilveren lakens, passementen en andere soorten luxe kleding, alsmede een vijfde penning, geheven op de inkomsten uit huizen en landerijen, enz. Te Bergen op Zoom werden bij de invoering door het stadsbestuur voor iedere categorie afzonderlijke ontvangers aangesteld.451 De opstand was, zoals men dat formuleerde, niet tegen de koning van Spanje gericht, maar tegen zijn vertegenwoordigers. Men bleef dus tot 1581 in zijn naam belastingen heffen, waarvan de opbrengst vooral diende voor de oorlogsvoering tegen de door hem gezonden troepen. In 1578 werd 'namens de koning en de Generale Staten' een honderdste penning ingevoerd, die weekgeld heette. Bovendien werden imposten op graan, vlees, zoute haring en vis ingevoerd.452 De Staten-Generaal bepaalden op 19 maart 1583 dat de middelen van consumptie in alle provincies volgens hetzelfde tarief moesten worden geheven om daaruit hun aandeel (quote) in de oorlogslasten te betalen. De Staten van Brabant namen dit tarief wel aan, maar de invoering is waarschijnlijk niet algemeen afgekondigd. De invoering vond wel in Holland en Zeeland plaats; daar werden in verband met de oorlogstoestand de bedragen regelmatig verhoogd. Men sprak om die reden van tarieven op de voet van Holland en Zeeland.453 De Staten-Generaal traden sinds 1585 na het vertrek van de Brabantse afgevaardigden uit dat college automatisch in de rechten van de Staten van Brabant. In maart 1585 kreeg Bergen op Zoom voor het eerst een aandeel uit de 'lopende' imposten en gemene middelen toegewezen, die de Staten-Generaal in de stad en omgeving ontvingen om daaruit levensmiddelen voor soldaten, turf en kaarsen voor de wachthuizen in de vesting, de scheepsvrachten voor militaire doeleinden en de fortificatiekosten te betalen. Hierdoor was de magistraat afhankelijk geworden van het welslagen van de 'gemene' heffingen. Overigens bracht het nieuwe recht niet meteen toereikende opbrengsten.454 Op 2 mei 1585 benoemden de Staten-Generaal twee collecteurs voor de generale middelen; op 18 oktober kreeg de drossaard Elias Leonius (Le Leon) de functie van ontvanger, 'directeur' of 'superintendent' van dezelfde belastingen. Dit leidde tot complicaties bij de uitkering van het aan de stad toegezegde geld.455 Omdat de stad er belang bij had om haar aandeel uit de inkomsten uit de landsbelastingen te verkrijgen bestond er dus enkel verzet tegen de uitbouw van het fiscaal stelsel, want hierdoor zou men de eigen belangen slechts schaden. Het voornemen van de Staten-Generaal in 1586-1587 om de middelen te gaan heffen op basis van het in Holland en Zeeland gebruikte tarief (dus inclusief de daar ingevoerde verhogingen) stuitte echter op verzet. Men wenste de Brabantse 'ouden voet' te blijven volgen.456 In juli 1588 kreeg de Raad van State beschikking en administratie van de Staten-Generaal over de generale middelen, contributies en brandschattingen in Brabant en Vlaanderen. Die te Bergen op Zoom zouden niet worden verhoogd boven hetgeen in Holland en Zeeland geheven werd zonder dat tevoren de 'regeerders' van Bergen op Zoom waren geraadpleegd.457 In 1599 stemden Breda en Bergen op Zoom in met het verpachten van een belasting van twee stuivers op iedere ton bier, die binnen hun wallen verbruikt werd. Wel vonden de stadsbesturen, dat het niet correct was dat zij niet tevoren hierin waren gekend. Dit was hun inziens in strijd met de privileges van Brabant.458 In beide steden werd in 1600 de toeslag op de generale middelen die tot dusverre in Holland en Zeeland gold toch ingevoerd.459 Om fraudes te voorkomen is de wijze van verpachting zoals die in Holland gebruikelijk was in 1605 ook te Bergen op Zoom en Breda van kracht geworden.460 Bij de jaarlijkse verpachting werd in de desbetreffende voorwaarden voortaan steeds verwezen naar het desbetreffende besluit van de Staten-Generaal en uitdrukkelijk verklaard, dat de privileges van Brabant voor het overige onverlet zouden blijven.461 Verzet in 1635 tegen de invoering van het zogenaamde 'klein zegel' had slechts tijdelijk succes. In 1654 werd dit middel toch van kracht. Voortaan waren alleen stukken, voorzien van een belastingzegel, rechtskrachtig.462 Bij de verpachtingen van de gemene middelen, waarbij oorspronkelijk de stad en het platteland in één akte gecombineerd werden en die later voor het platteland afzonderlijk plaatsvonden, traden vertegenwoordigers van de magistraat en de stadssecretaris op.463 De stedelijke schepenen werden door de Staten-Generaal ook aangewezen als gedelegeerde rechters wanneer er ten plattelande geschillen waren tussen inwoners en pachters van de gemene middelen.464 Tot het platteland werd ook de Buitenpoorterij gerekend, ondanks het feit, dat de magistraat steeds bleef betogen dat de inwoners daar dezelfde rechten en plichten hadden als de stadsbewoners en ondanks protesten van de ingelanden zelf.465 In de inventaris van het archief van de secretarie zijn paragrafen te vinden betreffende de afzonderlijke middelen, die ten tijde van de republiek werden geheven, ook de zogenaamde persoonlijke quotisaties, ingevoerd in 1695, waartoe een aparte collecteur werd aangesteld.466 Ook zijn reeksen bewaard betreffende de heffing van de zogenaamde rechten op de collaterale successiën. De benaming collateraal wijst op het feit, dat dit recht alleen werd geheven bij erfopvolging buiten de rechte lijn van afstamming.467 Ten tijde van de Bataafse republiek bleef men de gemene middelen nog enige tijd heffen, zelfs met de verwijzing naar de Brabantse privileges (in 1795 zo luidruchtig afgeschaft).468 Er werden ook nieuwe geldheffingen ingevoerd alsmede een zogenaamd patentrecht op de uitoefening van bepaalde beroepen of bedrijven.469
convooien en licenten
Rechten op in- en/of uitvoer naar vijandelijk gebied bestonden reeds in de Middeleeuwen, maar zij kregen door de langdurige (Tachtigjarige!) oorlog een blijvend karakter. Alles wat met de verdediging te water had te maken kwam in handen van provincies of delen daarvan. De licenten of verlofgelden waren een bedrag voor een vergunning of 'paspoort' dat nodig was om handel te drijven met de vijand of met neutraal gebied. Zij werden in 1573 door de opstandige delen van Holland en Zeeland ingevoerd. Het systeem werd samengesmolten met dat van de convooien, aanvankelijk geleidegelden genoemd. Convooigelden moesten worden betaald voor de invoer in genoemde provincies uit neutrale plaatsen. Vanaf 1574 werden zij ook geheven van inkomende of doorgaande goederen, afkomstig uit gewesten die in Spaanse handen waren. Nadien groeiden de convooien en licenten uit tot gemene middelen.470 Nadat zich meer gewesten bij de Opstand hadden aangesloten, bleef de inning in handen van genoemde provincies.471 Deze waren onderverdeeld in subgebieden, waarin admiraliteitscolleges waren gevestigd. Bergen op Zoom behoorde tot het gebied dat onder de Zeeuwse admiraliteit ressorteerde.472 In 1592 vestigden de Staten van Zeeland te Bergen op Zoom een licentmeester (collecteur), nadien nog een controleur en vier commiezen ter 'recherge'. Zij waren in dienst van het college van de admiraliteit te Middelburg. Het optreden van de eerste collecteur, Jan Dreyschoir, werd al spoedig ondervonden als een belemmering van de handel. Herhaaldelijk was correspondentie met de Staten van Zeeland nodig om zijn pretenties in te tomen. De magistraat bewerkte het volgende jaar, dat de bewoners van de omliggende plaatsen geen licenten behoefden te betalen voor goederen die zij voor eigen gebruik nodig hadden, behalve bier.474 De Brabantse landtol, een belasting op alle goederen die de grens van het hertogdom kruisten, werd door de Staten-Generaal opnieuw ingevoerd in 1638. De licentmeester te Bergen op Zoom werd met de verpachting belast, maar zonder strubbelingen verliep de invoering niet.
https://westbrabantsarchief.nl/collectie/archieven/details/NL-BozWBA-boz%20-%200005/path/2.1/withscans/0/start/80/limit/10/flimit/5/section/context
Historisch-geografische elementen en structuren
De cultuurhistorische elementen en structuren in het huidige landschap waaronder de historisch geografische elementen en structuren zijn voor het gebied te ordenen naar te onderscheiden landschapsvormende functies. Onderstaand is per relevante functie een aantal kenmerkende elementen en structuren vermeld.
- Landbouw - klein, rationeel verkavelde polders ten westen van de heuvels van de Wal
- Kleinschalige strookvormige percelering in het Laag ten noordoosten van Halsteren - Heideontginningen bij Putte
- Onregelmatige heidepercelering bij Hoogerheide en Zandfort
- Kleinschalige percelering Polder het Oudland
Bosbouw
- Percelen hakhout in de Polder het Oudland
- Kleine percelen hakhout langs voormalige kreken
- Kleine percelen productiebos op landgoederen
- Bosplantages in een brede strook in het oostelijke deel van het deelgebied
Waterstaat
- de Boomdijk met wielen
- Ligne of Bergsche Water
- De Zoom
- Sint Martijnsdijk (19e eeuw) met Muraltmuurtjes (20e eeuw), Ossendrecht
- dijkenpatroon van de jonge zeekleipolders
Jacht en visserij - Vm viskwekerij de Zeezuiper, Bergen op Zoom
https://landgoedzoomland.yolasite.com/de-zeezuiper.php
https://edepot.wur.nl/14425
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-187-p8-SC87571.pdf
https://research.vu.nl/ws/portalfiles/portal/2227739/195345.pdf
Het nieuw leven inblazen van de Brabantse Delta
het Belveder project
De polder is al in de 13e eeuw beschreven als de Heer Boudewijnspolder met daarin het dorpje Polre. Polre lag vlak bij de veerverbinding met Tholen. Bij de Allerheiligenvloed van 1570 verdween Polre onder water. De polder kwam in 1583 weer onder water, deze keer werden de dijken bewust doorgestoken om Tholen te beschermen tijdens de Tachtigjarige Oorlog. In 1953 was de polder opnieuw slachtoffer van het water.
Op 1 maart 1745 overlegt de weduwe, samen met de voogden de ‘Staat en Inventaris van alle de goederen, middelen en effecten, uijt en inschulden, naargelaten en met den dood ontruijmdt bij Huijbregt Bout ten behauve van sijn naargelaten minderjarige weese en erffgenaam met name Cornelis Bout, oudt omtrent ses jaren ….’.74 Dit document geeft een schat aan informatie, niet alleen omtrent de rijkdom, maar ook over de inrichting en gebruik van het pand van de herberg. Derhalve is dit document in zijn geheel als bijlage 2 bijgevoegd. Het totale bezit wordt getaxeerd op ruim 640 pond Vlaams, bestaande uit contante penningen, goud en zilver, de herberg en zijn inventaris en daarnaast nog ongeveer 4 Gemet land in de Auvergne-polder, dat verpacht wordt, één-achtste deel van de meestoof in Oud-Vossemeer en een verleende 2e hypotheek t.b.v. Pieter Duijvelaar. Typerend in het geheel is dat: Alsoo de weduwe verklaard geene stercke dranken voor tegenwoordigh heeft, en dat voor een herberg! Tegenover de bezittingen staat slechts een schuld van 66 ponden als hypotheek, verstrekt door burgemeester Mr. Jacob Vleugels en nog wat kleine postjes. Het saldo van de totale erfenis wordt daarmee gewaardeerd op 570 pond Vlaams, een wezenlijk bedrag in die tijd. Helaas zal wees Cornelis daar, naar later blijkt, nooit een duit van in handen krijgen.
https://www.brabantsedelta.nl/_flysystem/media/inventaris-van-waterschap-de-polders-van-halsteren-i-1581-1934.pdf
Pieter Uijl wordt in 1702 genoemd als pachter van de hofstede van Jacob Wouters, gelegen in Mosselhoek. Hij wordt op zijn hofstede gehoord naar aanleiding van het oproer in Tholen, waarvan Jacob Wouters de promotor zou zijn geweest. Pieter Uijl, landman in de Auvergnepolder, en zijn huisvrouw Helena Marinussen Melis testeren 24 mei 1714 voor notaris Simon Turcq te Bergen op Zoom (Bergen op Zoom. NA inv.nr. 458-43).
Zie voor meer info over het oproer hofstede Vrouw Belia. In 1950/60 werd de dreef naast de afgebroken hofstede aan de Boomdijk in Mosselhoek nog de Uilse dreef genoemd, ook het land waarop de hofstede heeft gestaan had als veldnaam Den Uijl.
http://gallusmagnus.nl/index.php/Craan,_Familie
http://tholen-schakerloo.nl/Eig_Bew_Tholen_Schakerloo/tholenii-tholen1/tholenii-tholen1.pdf
https://nl.wikipedia.org/wiki/Casteel_Geldria
https://en.wikipedia.org/wiki/Pulicat
https://nl.wikipedia.org/wiki/Masulipatnam
https://www.vocsite.nl/geschiedenis/handelsposten/coromandel/
De coup 1702 in Tholen
Jacob Wouters. (Hij was later gehuwd met Maria Caulier, geboren te Masulipatanamae (India) in het jaar 1670, overleden te Middelburg op 14 augustus 1698. Hij was later gehuwd met Johanna Steengracht, afstamming onzeker, geboren rond 1670, overleden te Middelburg in het jaar 1719, dochter van Johan Steengracht en Barbara Veth.) 2 Matthias Bevers, geboren te Hulst op 17 juli 1661, jong overleden op 19 juli 1661. 3 Matthias Bevers, geboren te Hulst op 26 juli 1669, volgt onder III https://nl.wikipedia.org/wiki/Masulipatnam https://www.genealogieonline.nl/stamboom-de-ridder-wolterbeek/I507663.phphttps://www.genealogieonline.nl/stamboom-de-ridder-wolterbeek/I507663.php
https://nl.wikipedia.org/wiki/Pieter_van_den_Broecke https://nl.wikipedia.org/wiki/VOC-verovering_van_de_Banda-eilanden
Des Alwi, overleden november 2010, was de orang kepala lima (soort burgemeester) van Banda en was bevriend met prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld. Een van de laatste perkeniers op Banda was Wim van den Broeke, die woonde op het eiland Lonthor. Zowel prins Bernhard als oud-minister Pronk bezochten hem.
https://drive.google.com/file/d/1wbYA68SSaY6nWgNiXqZYNq7nbCYdZA5-/view?usp=drive_link
https://drive.google.com/file/d/1kBfPNypF0emICFGjmcOKrIom7Koq0v9E/view?usp=sharing
Specieberging Molenplaat
http://nbag.nl/14-04-2019.html
Dossier Auvegnerepoler
bron Bergen op Zoom in Beeld
https://www.bozinbeeld.nl/3282-dossier-auvergnepolder-the-story-continues
De Auvergnepolder is al jaren een ‘heet’ onderwerp. En nu BSD, VVD en Lijst Linssen het op de kaart zetten als mogelijk bedrijventerrein voegt de Bergse politiek weer een nieuw hoofdstuk toe aan dit verhaal.
Laten we eerst eens terug naar de bron gaan, als het ware…. ‘er was eens’.
Bronnen vermelden dat het aan de ontginning van turfvelden te danken is dat Halsteren is ontstaan. Al vanaf de 13e eeuw wordt Halsteren vernoemd als een haventje aan de Schelde. Ten westen van Halsteren was er sprake van een polder met de naam de ’s-Heer Boudewijnspolder. De polder verdween geheel toen in 1583 de dijken er van werden doorgestoken. Het duurde tot 1692 voordat er opnieuw land werd ingedijkt op die plaats; de nieuwe polder werd De Auvergnepolder genoemd. Ze werd afgescheiden van het vasteland door een kreek die de naam Het Lange Water droeg. Het is nu een natuurgebied dat naast open water ook oeverlanden met riet, grasland en akkers biedt en waar vogels als bruine kiekendief, baardmannetje, blauwborst, kluut en tureluur broeden.
De Auvergnepolder zelf is tot op heden gereserveerd voor akkerbouw. Ook is er een klein buurtschap te vinden met de naam Slikkenburg (1753), of wel Slykenburch zoals al in 1622 in de boeken vermeld staat.
Al in 2007 wordt er vanuit de overheid een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd waarbij ook de Auvergnepolder is meegenomen als plaats van vestiging voor overloop van industrie uit het Rotterdam-Rijnmond gebied. Dat leidt dan ook op 24 januari 2008 tot een brandbrief van de Halsterse Dorpsraad aan de Gemeente Bergen op Zoom. Zij tekenen bezwaar aan tegen dit soort plannen en stellen de Auvergnepolder vrij van industrie te willen houden, gesteund door het overgrote deel van de Halsterse bevolking.
In 2008 komt er ook een zogenaamde Stec Rapportage over West Brabant omtrent het aanbod van bedrijventerreinen. Vanuit de Gemeente Bergen op Zoom komt de opmerking dat De Auvergenpolder in planning staat als nieuw bedrijventerrein (65 hectare) maar dat dat zeker niet vóór 2020 tot ontwikkeling in het uitwerkingsplan komt.
In 2009 komt de Auvergnepolder weer in het nieuws als blijkt dat men het de meest geschikte plaats vindt voor de Floriade van 2022. Het zijn de gemeenten Bergen op Zoom en Tholen, alsmede de provincies Noord-Brabant en Zeeland die tot dit onderzoek opdracht hebben gegeven. Daarbij wordt gesteld dat na de floriade de Auvergnepolder gedeeltelijk in gebruik kan blijven als locatie voor hoogwaardige bedrijvigheid in de biobased sector. Het waterrijke landschap kan dan omgevormd worden tot een gebied voor natuur en recreatie. De strijd om het verkrijgen van de Floriade duurt tot eind 2011 als duidelijk wordt dat De Auvergnepolder het niet wordt. In Halsteren en Bergen op Zoom wordt menig zucht van opluchting geslaakt.
Het wordt 2010 als de Gemeente Tholen zich ook in de discussie werpt omtrent de toekomst van de Auvergnepolder. De ligging pal tegenover ‘Tholen-stad’ doet het college hun bedenkingen uiten als het gaat om vestiging van industrie:”De gemeente zit niet te wachten op industrie en bedrijvigheid in deze polder vanwege de nadelige ruimtelijke gevolgen".
De oproep vanuit Tholen kwam nadat politiek Bergen op Zoom aangaf voorzichtig weer open te staan voor industriële ontwikkeling in de polder. Een mede door Tholen in opdracht gegeven onderzoek over mogelijke ontwikkelingen langs de A4 noemt de Auvergnepolder als een geschikte locatie voor huisvesting van transportbedrijven. Er wordt zelfs een getal van 50 hectare genoemd.
2011 wordt een roerig politiek jaar. Het is VVD fractievoorzitter Gertjan Huismans die aangeeft: “de strategische ligging aan het Schelde Rijnkanaal te verzilveren en zo de economie van Bergen op Zoom te versterken”. Met andere woorden: transformeer het akkerbouwgebied tot bedrijventerrein. Hij verwijst naar de Schelde – Seine verbinding vanaf Terneuzen die in 2016 gereed zal zijn en waardoor er direct vaarverkeer naar zelfs Parijs mogelijk is. Dit in combinatie met de strategische ligging van het A4 traject tussen wereldhavens maken dit gebied helemaal waardevol. Daarbij geeft hij aan:” Het gaat daarbij niet om dozen schuiven, maar om nautische bedrijvigheid zoals scheepsonderhoud, cruiseschepen, bedrijvigheid ter versterking van de ontwikkeling van bio based economy. Kortom bedrijvigheid met zeker veel hoogwaardige werkgelegenheid.”
Ook de gemeente Tholen mengt zich wederom in de discussie als burgemeester Willem Nuis zich tot Bergen op Zoom wendt:”We hebben inzake de Floriade samen heel goed gekeken naar de Auvergnepolder en dat heeft veel informatie opgeleverd. Ik zou het een goede zaak vinden wanneer we nu samen verder praten over een andere invulling. In Bergen op Zoom is de Auvergnepolder tenslotte al vaker genoemd als uitbreidingslocatie voor bedrijven." Hiermee komt Tholen feitelijk terug op de uitlatingen die ze in 2010 deden.
Burgemeester Han Polman was zich bewust van de politieke gevoeligheid van dit onderwerp en hield dus de boot af. Immers de kampen stonden al op scherp met een GBWP die een groene Auvergnepolder wenste te behouden en de VVD die het liefst al direct industrie naar de polder wilde halen.
Ook D66 huldigt in een visiestuk het standpunt dat de Auvergnepolder niet gebruikt moet worden voor bebouwing noch de vestiging van een bedrijventerrein. Zij krijgen hierbij de dankbaarheid en steun van de Dorpsraad Halsteren. “Zeker omdat van de 672 (van de 1000 door ons uitgereikte enquêtes in Halsteren) teruggekomen enquêtes 98% tegen bebouwing en vestiging van de bedrijven in de Auvergnepolder is. Het is dan ook niet te begrijpen dat een college er op in blijft zetten.”
We leven in het jaar 2012 als de VVD nogmaals bij monde van GertJan Huismans flink wil inzetten op een donderdagavondse gemeenteraadsvergadering. Hij wil dat Bergen op Zoom verder kijkt dan de Theodorushaven als het gaat om de ontwikkelingen van de mogelijkheden voor transport over water. Hij ziet meer in een nieuwe haven in de Auvergnepolder Zuid, direct aan het Schelde-Rijnkanaal. Lijst Linssen is verbaasd en teleurgesteld dat de VVD blijkbaar weinig vertrouwen heeft in de verdere ontwikkeling van de Theodorushaven. Ook GBWP is niet blij met de voorstellen van de VVD want zij houden nog steeds aan een groene Auvergnepolder.
In 2013 is het Wethouder Economische Zaken Ton Linssen, van Lijst Linssen, die zelf olie op het vuur gooit. Hij wil dat Bergen op Zoom eigen regie behoudt over de plannen van de omringende gebieden. Hij vreest de macht en de uitbreidingsplannen van de havenbedrijven in Antwerpen en Rotterdam. Zij zouden nu al naar Bergen op Zoom kijken als overloopgebied en Linssen vreest de invloed van de overheden. Daarom wil hij nu al inzetten op de vestiging van een nieuw bedrijventerrein in de Auvergnepolder.
De Solidariteits Partij stelt in 2014 in haar manifest dat ze pleit voor het behoud van het cultuurhistorisch, agrarisch erfgoed, inclusief dus de Auvergnepolder. Ze zijn fel gekant tegen omvorming van polder tot bedrijventerrein. Daarbij wijzen ze op de in Halsteren gehouden enquêtes waarbij onder de bevolking van Halsteren weinig steun voor een bedrijventerrein bleek. Verder stelt men dat er tot 2025 nog voldoende beschikbaar bedrijfsterreinen zijn, namelijk minimaal 56,6 hectare. Daar bovenop zouden nog eens de bedrijfsgronden op Noordland van Sabic terug gekocht kunnen worden. Kortom; er is nog zat beschikbaar, dus handen af van de Auvergnepolder!
Groen Links sluit hierbij aan als ze stelt dat de Auvergnepolder groen moet blijven als buffer tussen Halsteren, Lepelstraat, natuur en bedrijven. “Laten we de huidige bedrijventerreinen beter en slimmer gebruiken”.
Arjan van der Weegen stelt dat GBWP de polder graag wil houden zoals ie is:” Er is ook helemaal geen noodzaak. We hebben nog 25 hectare grond." Daarbij doelt hij op het stuk grond dat naast Sabic ligt en dat al in het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt tot vestiging van bedrijven. GBWP wil met deze boodschap tegengas geven aan de VVD die steeds harder lijkt te hameren op het verder ontwikkelen van de polder in Halsteren.
Groen Links meldt in haar beleidsplan 2014 – 2018 dat ze vóór behoud is van de agrarische bestemming van de Auvergnepolder.
In oktober 2015 gooit de BSD de knuppel in het hoenderhok als ze verwijst naar een eis die ze bij de college onderhandelingen na de laatste raadsverkiezing in 2014 formuleerde:”Maak de ontwikkeling van de Auvergnepolder als bedrijven / haventerrein mogelijk!” Louis van der Kalle merkt op dat GBWP op dit moment feitelijk de ontwikkelingen in de Auvergepolder blokkeert vanwege de wensen van de bevolking van Lepelstraat. “Het wordt tijd dat ook zij beseffen dat ze de arbeidsmarkt belangen van de bevolking van geheel Bergen op Zoom hebben te dienen.”
Diezelfde GBWP, bij monde van fractievoorzitter Evert Weys, zegt:”We hebben afgesproken dat de Auvergnepolder met rust wordt gelaten.” Hierbij verwijst hij naar de coalitie onderhandelingen van vorig jaar tussen GBWP, VVD, D66 en Lijst Linssen.
Ook Lijst Linssen, nu vanuit de oppositie, zet in op bedrijvigheid gericht op logistiek en biobased economy in de Auvergnepolder. "Bij de onderhandelingen voor het college hebben wij vorig jaar concessies gedaan. GBWP wil niks met de Auvergnepolder. Daar hoeven we ons nu niet meer aan te houden", zegt Ton Linssen. Tijdens de behandeling van de begroting wil Lijst Linssen dan ook met een motie komen waarbij ze een meerderheid van de raad achter zich pogen te krijgen.
Ad van der Wegen van de PvdA laat weten het initiatief van BSD te steunen omdat het vooral om “werk, werk, werk” gaat.
De strijd om de Auvergnepolder is dus volop ontbrand. De argumenten gaan daarbij op en neer, maar waar echter nog niemand over gerept heeft zijn de kosten die er mee gemoeid zijn bij beide kampen.
Vóór ontwikkeling tot industrie / transport / haven bedrijvigheid:
· VVD
· BSD
· Lijst Linssen
· PvdA
Argumenten:
· Economische ontwikkeling; groei hard nodig - meer geld in de Bergse kas
· Economische ontwikkelingen om ons heen; mogelijkheden zoals booming logistiek
· Als Bergen op Zoom het niet doet doen de overheden het voor ons en verliezen we de regie
· Maak gebruik van ideale strategische ligging aan Schelde-Rijnkanaal en A4; hierbij aantekening dat de Theodorushaven een te smalle sluis heeft voor optimaal vaarverkeer
· Profiteer van de interesse van de grote havengebieden Antwerpen, Vlissingen, Rotterdam
· Na 2016 direct vaarverkeer tot aan Parijs mogelijk; doorontwikkeling van vaarverkeer dus schaalvergroting noodzakelijk
· Zeer geschikt voor transport, logistiek en bio-based economy
· Grote bedrijven eisen grotere kavels, dat kan nu niet maar met de Auvergnepolder wel
· Werkgelegenheid; Bergen op Zoom heeft grote werkeloosheid na vertrek van bedrijven als Philip Morris, Philips, Nedalco en andere bedrijven
· Nieuw havengebied / bedrijventerrein in Auvergnepolder financieel meer aantrekkelijker dan (duur) investeren in Theodorushaven + mogelijk ruimer in opzet en aldus meer kansen
Tegen bedrijfsontwikkeling en vóór behoud van agrarisch / natuur gebeid:
· GBWP
· D66
· Groen Links
· CDA
· Solidariteits Partij
Argumenten:
· Behoudt historisch erfgoed; natuurgebied en akkerland (onderdeel Brabantse Wal)
· Nadelige ruimtelijke gevolgen (Stad Tholen)
· Meerderheid van de inwoners van Halsteren zijn tegen
· Behoud van landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit
· Uitbouw van toeristische ambities middels behoud van natuur- en recreatie gebieden
· Er is nog voldoende grond vrij voor uitbreiding bedrijventerreinen
· Directe nabijheid van Natura 2000- gebied maakt Auvergnepolder uniek en onvervangbaar
· Auvergnepolder moet groene buffer blijven tussen Bergen op Zoom en Halsteren / Lepelstraat
· We hebben een afspraak (coalitie) de eerste 4 jaren niks aan de Auvergnepolder te doen