D E F A M I L I E L O N C K E
Verdronkenstad.nl
https://verdronkenstad.nl/tholen-de-erfgenamen/
TALRIJKE Roosendaalse toponymia, zoals Lonckenblok, Lonckenstede en de Adrniraal Lonckestraat houden in onze stad de herinnering levendig aan de welgestelde familie LONCKE, die hier in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw leefde. Reeds in 1519 lezen we hoe de Aartsbisschop van Mechelen aan Cornelis Johanneszoon Loncke en aan Katharina, dochter van Nic. Petr. Nobels verklaart dat er voor hen geen huwelijksbeletselen zijn, wat deze graad van bloedverwantschap betreft.
De familie Loncke schijnt uit Brabant afkomstig te zijn. De naam Loncke komt gelijktijdig in Noord-Brabant (Roosendaal) en in Zeeland, towel op Walcheren, Schouwen, Tholen als in Zeeuws-Vlaanderen voor. Rond 1625 kennen we in Zierikzee een Zeeuwse schilder Jacob Lambertsz. Loncke, terwijl we een halve eeuw vroeger onder leerlingen van de gebroeders Crabeth, die beroemde Goudse glazeniers, een glasschilder Jan Dirkcksz. Lonk aantreffen. Dikwijls maakten ze deel uit van de Roosendaalse magistraat, die uit een schout en zeven schepenen bestond en door de Heer van Breda werd benoemd. Als gemeenteman, maar nog vaker als schepen treden leden van deze vooraanstaande familie in de gemeente- en parochieregisters naar voren. Zo is bijvoorbeeld in 1566 Corn. Joostz. Loncke armmeester, terwijl op 12 Juli 1606 enige proveniers hun schenking aan de parochiekerk voor schepen Jacob Loncke e.a. doen. In 1672 is Cornelis Loncke gemeenteman en een jaar later wordt hij schepen, terwijl het jaar daarop Joost Aartsz. Loncke en twee jaar later Piet Pieterst. Loncke van Kalsdonk het schepenambt uitoefenen. Maar niet alleen heeft deze familie betekenis voor de plaatselijke historie, ook in de geschiedenis der Republiek der Zeven Verenigde Gewesten staan enkele belangrijke feiten op hun naam.
Een tak der familie schijnt bevangen te zijn door een heiwwee naar de zee, want ze heeft aan ons vaderland koene zeevaarders geleverd, die onverschrokken daden verrichtten in de tachtig jaren lange vrijheidsoorlog, welke we tegen Spanje voerden.
Heeft Vlissingen maar CCn Admiraal de Ruyter, Roosendaal heeft verschillende vlootvoogden Loncke.
Op de bovensJe prent is bet linkse van de 2 grote scbepm midden op de voorgrond de,,Amsterdam" van de opperbevelhebber H . C . Loncke
We nemen het Honor6 Naber in zijn boek over ,.Piet Heyn en de Zilvervloot", niet kwalijk, dat hij de admiraal Hendrik Cornelisz. Loncke vele malen, soms zelfs op eenzelfde bladzijde verwart met diens neef Cornelis Cornelisz. Loncke, die commandeur was van het Zeeuwse eskader, dat in 1630 deelnam aan de verovering van de Braziliaanse.kust. De Gemeentewerken van onze stad heeft de suaat tussen de Stationsstraat en de Parklaan abusievelijk Admiraal Lonckestraat genoemd, met vermelding van de jaartallen 1545-1619. Evenwel was de bedoelde Cornelis Symonsse Loncke vice-admiraal in de suijd tegen de Armada in 1588. Wanneer de Roosendaalse historici Adrn. Hendrik Cornelisz. Loncke willen roemen, vermelden ze zijn deelname aan de tocht van Piet Heyn in 1628, als deze de Spaanse Zilvervloot bemachtigt. Maar Adm. Lonck's roemrijkste daad is echter de definitieve verovering van enige plaatsen aan de Braziliaanse kust en de vestiging van het gezag der Republiek der VII Veren. Gewesten in Zuid-Amerika. Daarom heeft schrijver dezes zich elders voorlopig buiten alle verwarring gehouden en slechts gesproken van een Adm. Loncke, die meehielp in de baai van Matanzas. Bij de beschrijving van het leven en de daden van deze tak der familie Loncke, zullen we verschillende malen stuiten op de zo gesmade ,,histoire de bataille". Maar vergeten we niet dat onze zee-officieren van die tijd blijken van trouw en heldenmoed, van Godsvertrouwen en krijgsdiscipline, van edel gemoed gaven, die zeer gunstig afstaken tegenhet gedrag en de daden der roemrijke Spaanse ,,noblean!
De bloeiende industrieplaats Roosendaal iran thans had vijf en twintigjaar geleden nog alle allures van een Brabants dorp. Niets herinnerde er aan, dat het in vroeger eeuwen een plaats van betekenis moet zijn geweest. In zijn boek: ,,Los sucesos de Flandes y Francia del tiempo de Alejandro Farnese", noemt de schrijver kapitein Alonso Vasquez echter Roosendaal en 's-Hertogenbosch, de belangrijkste steden van Brabant. De prachtige parochiekerk met haar uniek Sacramentshuis, de fraaie gebouwen op de Markt, de vele bierbrouwerijen wijzen er op. Maar bovenal mogen we niet de belangrijkste mrfnering vergeten. Het veen, opgedolven uit de moeren ten Zuiden van Roosendaal, werd door de verschillende Turfvaarten naar het Turfhoofd gevoerd en gelost. Daar lagen de grote schepen die deze brandstof verder vervoerden, zelfs naar andere landen. Geregeld kwamen er b.v. bestellingen uit Londen. In die jaren lag Roosendaal dichter bij de zee dan thans. De Vliet is nu een binnenwater geworden, terwijl er toen zeeschepen op binnenvoeren tot Roosendaal toe. Meer dan 45 Roosendaalse schepen doorkruisten de zeeen en volbrachten verre tochten. Op de fraaie prent van A. Santvoort, die ons Roosendaal omstreeks 1640 vanuit het Zuid-Westen laatzien, treffen we op de Westzijde onze haven aan. Talrijke ,,cromstevens" waarvan we de grote mast, en de kleine bazaanmast op de achtersteven, alsrnede de smakzeilen duidelijk kunnen onderscheiden, liggen er in de haven. Tevergeefs zoeken we er de spiegelschepen met hun twee of drie grote masten, waaraan de vierkante razeilen zijn bevestigd. Deze laatste schepen hadden geschut aan boord, dit kon, omdat ze hoger op het water lagen dan de cromstevens met hun bramzeilen, welke slechts lading mee konden nemen op hun zeereizen. Hoeveel Roosendaalse jongens hebben bij de haven gestaan, kijkend naar het drukke gedoe op de schepen, naar de witte zeilen aan de hoge rnasten en dromend over de verre landen, waarheen die cromstevens voeren? Zo heeft ook langs de havendijk vader Symon Cornelisz. Loncke als kleine jongen, lang de vertrekkende schepen nagestaard, totdat de zeilenin de verte nog maar kleine witte vlekjes waren en ten laatste helernaal verdwenen. Is toen bij hem het plan opgekcrnen om ook te gaan varen, of waren zijn grootvader Corn. Loncke of zijn vader Symon Loncke a1 turfschipper? Dit weten we niet, rnaar wel, dat de kleine Syrnon Cornelisz. Loncke schipper werd, zijn zoon Cornelisz. Syrnonsse en diens neef en achterneef Hendrik Loncke en Cornelis Loncke dit voorbeeld volgden, ja zelfs een achcerkleinkind van Pieter Corn. Loncke, Simon Loncke, werd een bekend admiraal, die vele heldendaden op zijn naam heeft staan tijdens de tweede en derde Engelse Oorlog.
VICE-ADMIRAAL CORNELIS SYMONSSE LONCKE
Het heirnwee naar de zee, de zucht naar het ongekende, het grote avontuur heeft Symon Cornelisz. Loncke overgedragen op zijn zoon Cornelis, die in 1545 te Roosendaal het levenslicht aanschouwde in het ouderlijke huis, dat vermoedelijk op de Markt of volgens de volksoverlevering in het Kuiperke stond. Vele gegoede families woonden op de Markt, en van de kinderen van een zekere Nout Jansz. Loncke weten we, dat ze op de Vlasmarkt woonden in ,,De kleine kat", enige huizen van de tegenwoordige Raadhuisstraat af. A1 jong gaat Corn. Symonsse naar tee en had a1 vele zeeen bevaren toen hij, 23 jaar oud, bij het uitbreken van de 80 jarige Oorlog in 1568 in Staatse zeedienst ging. In 1587 vormde Philips I1 van Spanje het plan met een grote vloot Engeland aan te vallen, en het te veroveren, om daarna van daar uit de Nederlandse opstand te bedwingen. In alle havensteden van Spanje, Portugal, in Napels en op Sicilie werkte men met man en macht aan de bouw en de uiunonstering van een vloot, die onoverwinnelijk moest wezen. Ondertussen werden de vredesonderhandelingen met de opstandige gewesten slepende gehouden. De vloot verzamelde zich voor Lissabon. Ze bestond uit 150 grote schepen, waarvan sommige om de snelheid op te voeren, met rijen roeiers bemand waren. Aan boord bevonden zich 10.000 matrozen en 20.000 soldaten. Het geheel stond onderleiding van een uitstekend admiraal, de Markies van Santo CAz. Deze stierf evenwel spoedig en werd vervangen door de alleszins onbekwame Medina Sedonia, die nog nooit gevaren had. In Duinkerken hoopte de vloot nog versterkingen te ontvangen van Parma, die daar gelegen was. In Juli 1588 kreeg een vertrouwd vriend van de vermoorde Willem van Oranje, vice-admiraal Cornelis Sirnonsse Loncke, die vele zeeen bevaren had en reeds 20 jaar in Staatse dienst was, het bevel om met 27 schepen naar Engeland te vertrekken en daar de reeds gesignaleerde Armada af te wachten. In deze aanvalssector voerde de Engelse Admiraal Lord Seymoer het oppercommando. Sterke wind en krachtige zeestromingen waren oorzaken, dat de vloot niet op de aangewezen plaats kon blijven en afdreef. Ze sloot zich daarop aan bij de vloot die onder bevel van vice-admiraal Joos de Moor stond.
Omdat de Staten Generaal gevaar duchtten voor eigen land, werden alleen schepen aan onze hulp-vloot toegevoegd, die geen grotere afmetingen hadden dan een bepaald tonnage. Koningin Elisabeth van Engeland was daarover hoogst ontevreden, zodat deze slecht uitgemonsterde vloot niet ingedeeld werd bij de vlooteenheden van Lord Seymour, maar toegevoegd aan het blokkade-eskader dat voor de haven van Duinkerken was gelegen. Om de Engelse en Nederlandse vloot tot enteren te bewegen, ging de Spaanse admiraal rond de 4de Augusms tot de aanval over. In een dergelijke strijd kon hij het meest profijt trekken van zijn soldaten. Maar de onzen lieten zich niet verschalken. Het was Augusms dat de Onoverwinnelijke Vloot voor Calais en Duinkerken verscheen. Maar Parma kan de gevraagde hulp niet bieden: hij is nog niet klaar, en. . . . zijn schepen worden verhinderd door de Staatse blokkade-vloot. Het schijnt dat enige van onze grootste schepen, onder vice-admiral Corn. Sirn. Loncke zich bij de 5 eskaders van Lord Sey mour hadden gevoegd, die de Spaanse vloot een verdere toegang tot het Kanaal wilden verhinderen, terwijl ze achtervolgd werd door de Engelse Admiraal Howard. Op Dinsdag 9 Augustus ontwikkelde zich in de vroege morgenuten, het was pas 4 uur, tussen de Engelse en Spaanse vloot een geweldig vuurgevecht, waarbij niet bleek dat Lord Seymour's vloot eigenlijk zo weinig munitie in voorraad had. Afgezonden branders veroorzaakten ondet de logge Spaanse schepen, die maar moeilijk tegen de snellere verbonden vloot-eenehden opgewassen waren, een geweldige panik, zodat ze tegen de avonduren verstrooid naar het Noorden zeilden, steeds maar aangevallen door de Engelsen. Nu hadden Lord Seymour's vlooteenheden en de enkele grotere Staatse schepen hun taak volbracht, die verder overgenomen werd door de Westerstormen. Deze wierpen de toch reeds gehavende Spaanse schepen tegen de Engelse en Schotse kust te pletter. Slechts twee zevende deel van de Onoverwinnelijke Vloot bereikte de veilige havens van Coruna en Santander aan de Spaanse Noordkust. Als zeemogendheid had Spanje nu afgedaan.
Bij zijn thuiskomst ging Vice-Admiraal Corn. Symonsse Loncke, die altijd in perceel A 33, dat wil zeggen op de Markt, had gewoond verhuizen naar Vlissingen. Zijn ambt als vice-admiraal bracht mee, dat hij in een echte havenplaats woonde. Volgens sommigen heeft hij in deze jaren de hervormde religie aangenomen. Waarop dit vermoeden steunt kan ik niet achterhalen, daar Prins Willem van Oranje veel katholieke vrienden had, of het moet zijn, dat de geschiedschrijvers dit afleiden uit het feit, dat een katholiek geen openbare arnbten kon bekleden. Vaak keerde Corn. Sim. Loncke naar Roosendaal terug, waar hij nog huizen en landerijen bezat, zoals bijvoorbeeld in de Ettingen en op Kalsdonk. In 1596 verkocht hij het huis A 33 waar hijzelf in 1545 geboren was en waar hij sinds 1575 met z'n vrouw Antonia Joostendochter sedert hun huwelijk, dat kinderloos bleef, heeft gewoond.In 1603 verkocht Cornelisz. Sym. Loncke de boerenhofstede op Kalsdonk, gelegen tegenover de Essenboom, terwijl hij in 1616 eveneens op Kalsdonk de oude boerderij ,,Het oude Gareel" verkocht. 74 jaar oud, stierf deze Roosendaalse vice-admiraal te Vlissingen op 24 September 1619. In de hervormde St. Jacobskerk werd hij begraven. Lang heeft het onderstaande grafschrift de herinnering aan deze koene Roosendaler levendig gehouden: ,,Hie[ rust in den Heere Capt. Cornelis Symonsse Loncke.
Onder dit necrologium stond een tijdglas, geflankeerd door twee familiewapens, met onder de zandloper een doodshoofd, afgebeeld. Bij de grote brand in 1911 ging het grafmonument met de kerk verlore
Geb. van Roosendaele, Oudt omtrent 74 jaren.
Overleedt den 24e Sept. Ao. 1619.
ADMIRAAL HENDRIK CORNELISZ. LONCKE
Hendrik Cornelisz. Loncke werd in het jaar 1568 op de Markt in het ouderlijke huis geboren. Zijn vader was Corn. Pietersz. Loncke en zijn moeder Diqua Heinich. Hij ging a1 vroeg naar tee en werd schipper. In 1604 trad ook hij in Staatse Zeedienst. In hetzelfde jaar huwde hij te Amsterdam waarbij hij op de N.Z. Achterburgwal (= Singel) woonde, met Grietje Leenaerts uit Antwerpen, die twee jaar ouder was dan hij. De ondertrouw had plaats op 16 October 1604, waarbij Adriaen Corn. Loncke, broer van de bruidegom en Lijsbet van der Burch, de moeder van de bruid, getuigen waren. De huwelijksvoltrekking geschiedde op 2 November 1604 in de Nieuwe Kerk op de Dam. Twintig jaar later, in 1624 volgde zijn benoeming tot kapitein bij de Arnsterdamse Karner der Westindische Compagnie. Volgens de Resolutien der Heren XIX hebben dezen aan Hendr. Corn. Loncke in 1624 het bevel over de vloot opgedragen, maar om een onbekende reden weigerde hij. We1 neemt hij als luitenant-admiraal in 1624 deel aan de bestrijding der Algerijnse zeerovers, die het onze koopvaarders zo lastig maakten, door een tocht naar Marokko en Algiers, onder leiding van de weinig energieke Zeeuwse admiraal Willem van Haultain, bijgenaamd ,,de Zoete". Andermaal wordt in 1626 aan Hend. Corn. Loncke het vlootcommando opgedragen, maar wederom weigert hij. Heeft hij in deze tijd de wal gekozen? Op geen enkele scheepslijst komt, zover we weten, zijn naam in dit jaar, voor. Maar in 1628 neemt hij als admiraal onder het opperbevel van Pieter Pietersz. Heyn deel aan de verovering van een Zilvervloot, die jaarlijks vanuit Cuba naar Spanje zeilde. Deze vloten hadden aan boord ongelooflijke rijkdommen aan goud, zilver, edelgesteenten en paarlen, campCchehout en kostbare huiden afkomstig uit alle Spaanse bezittingen, zowel in Amerika als in Azie. p 13 April 1628 ontving Piet Heyn zijn opdracht tot verovering van de jaarlijkse Zilvervloot. A1 spoedig voer hij uit met een twintigtal schepen en elf jachten. Deze hadden we1 700 kanonnen en 4000 matrozen en soldaten aan boord. Het Generaalsschip was ,,De Amsterdam", dat een inhoud had van 500 lasten of 1000 ton, Admiraal Hendr. Corn. Loncke bevond zich aan boord van ,,De Hollandtsche Tuyn", met een tonnage van 400 lasten. 130 matrozen zorgden voor de vaart, terwijl 67 soldaten, de 12 metalen en 24 ijzeren vuurmonden hadden te verzorgen. Deze vloot verliet de verschillende Zeeuwse en Hollandse zeegaten en hield de Europese kust om dan westwaarts te varen. Generaal Piet Heyn had zijn vloot als volgt opgesteld:
uist op tijd, het was 22 Augustus, arriveerde de vloot der W.I.C. op de juiste plaats in de Caraybische zee, ter hoogte van Cuba. Ze nam een dergelijke positie in, dat de Spanjaarden die uit Vera Cruz en Cartagena kwamen, onmogelijk naar het Noorden, langs het Nieuw Bahamakanaal, de tegenwoordige straat Florida, konden ontkomen. De jachten door de Spaanse gouverneurs der Antillen aan don Juan de Benavides, de adrniraal der Zilvervloot gezonden, om hem te waarschuwen voor de komst van Piet Heyn, werden alle veroverd. Toch vreesde Piet Heyn, die het lange wachten moe werd, dat de Spaanse vloot, dit jaar zou overslaan, en daarom peinsde hij er a1 over met de vloot der Compagnie in Mexico te gaan overwinteren. Maar in de nacht van 7 op 8 September namen de matrozen in het kraaiennest de lang verwachte vloot waar; 15 grote schepen. De Spaanse generaal gaf enkele schepen, welke niet zo rijk beladen waren, aan de Hollanders prijs, in de hoop te kunnen ontkomen, terwijl zij hun prijzen binnenhaalden. Benavides hoopte de haven van Havana te kunnen bereiken. Maar de zeestroming was hem tegen. Piet Heyn zond de vice-adrniraal Banckert met 5 schepen achter de Spanjolen aan. Hijzelf en Loncke met een dertiental schepen sneden een eventuele doortocht naar Havana af, zodat aan Benavides niets anders overbleef dan de baai van Matanzas in te vluchten, waar zijn grootste schepen bovendien nog op de zandplaten vastraakten. Loncke's ,,Hollandtsche Tuyn" was het eerst in de baai, zoals vaak voorkwam bij het bevel van de Generaal, maar raakte ook nog een moment vast op de zandbank. Hij opende een vuursalvo op het Spaanse admiraalschip. Na de aankomst van Piet Heyn begaf hij tich aan boord bij adm. Loncke op ,,De Hollandtsche Tuyn", waarna hij het bevel gaf aan boord van het Spaanse admiraalschip te gaan. Een matroos klom langs een afhangend touw aan boord. Een kort gevecht volgde, omdat de Spaanjaarden a1 bezig waren de kostbare lading in kleine bootjes aan land te brengen. De Spaanse barken werden nu een voor een geenterd. Het was voor de bevelhebbers een twaar karwei, de gevangenen moesten worden afgevoerd, liefst meteen naar Havana, het plunderen der schepen door de Hollandse soldaten en matrozen moest worden voorkomen. Enkelen zagen nog kans iets binnen te pikken wat van hun gading was. De hele lading werd geregistreerd en precies genoteerd wat er op elk schip mee naar patria werd genomen. Vijf dagen waren hiermee gemoeid. Er was natuurlijk veel zilver bij, maar ook kostbare gouden sieraden, hrnstenen rozenkransen, gouden kruisenen ketens. Alles bij elkaar vertegenwoordigde het een waarde van f 11.509.524,-. Op 17 September verdwenen de Hollanders zonder door de woedende Spanjaarden achtervolgd te worden. Tegen het einde van het jaar kwam Piet Heyn in Engeland aan met 27 schepen en enige veroverde prijzen. Slechts 150 schepelingen waren onderweg gestorven. We1 waren er aan boord vele zieken. De 15de November arriveerde reeds het jacht ,,De Ouwevaer" in Rotterdam, door Piet Heyn en Adm. Loncke afgezonden om het bericht van de verovering in het vaderland alvast aan te kondigen, alwaar men in een echte feestroes geraakte. Het was 9 Januari 1629 dat beide bevelhebbers met een gedeelte der vloot het Zeegat bij Goeree binnenvoeren en het anker lieten vallen bij Hellevoetsluis. Nadat Heyn en Loncke hun taken hadden geregeld, vertrokken ze naar 's Gravenhage, waar het volk in feeststemming was: kanonschoten weerklonken, klokken hidden en in de kerken werd ,,den Heere dancksegginghe ghedaen". De officiele bede- en dankdag werd gehouden op 13 Januari. Nadat beiden aan de Staten Generaal in gezelschap van vier Bewindhebbers verslag hadden uitgebracht, vertrokken ze naar Leiden. Hier en in Amsterdam werden ze geeerd en befeest. Piet Heyn was van deze luidruchtigheid helemaal niet gediend. Hij had veel zwaardere tochten gemaakt dan deze betrekkelijk gemakkelijke verovering. Tegen de bewindhebber De Laet liet hij zich ongeveer als volgt uit:,,siet hoe het volck nu raest, omdat soo grooten schat t'huys breghe, daer weynich voor hehbe ghedaen; ende te voren als ick der voor hadde ghevochten, ende verre grooter daden ghedaen als dese, en heeft men sich naeuwlijcks aen my ghekeert". Dit was de nuchtere geest, die mannen als Heyn en Loncke bezielde. Frederik Hendrik wilde de Generaal en Henr. Corn. Loncke, de zoon van Corn. Symonsse Loncke eren. Hij liet daartoe een gouden medaille van bijna 5 cm. middellijn slaan, gedragen door een kostbare gouden keten. Aan de ene zijde stond her prinselijke wapen en aan de andere kant binnen een lauwerkrans de spreuk: ,,Je Maintiendray" met eronder het jaartal 1629. Ook de Staten Generaal nrilden niet achterblijven en schonken hen een ketting met gouden medaille, waarvan die van Loncke de waarde had van f 750,-. Opmerkelijk is het randschrift, waarvan de vertaling hier volgt: De Spanjaard vermag niet zoveel door het staal als door het goud. Ontneemt men hem het goud, dan zal hij door het staal niet overumnen.' De rijke buit der Zilvervloot werd in het Westindische Huis aan de Haarlemmerstraat re Amsterdam opgeslagen. De aandeelhouders der W.I.C. ontvingen een premie van 50 56. Het schijnt dat Piet Heyn als gage 17 maanden van f 400, dus ongeveer f 7000 kreeg uitbetaald. Omdat de gewone officieren 17 maanden van f 300 ontvingen, vermoed ik dat Adm. Hendr. Corn. Loncke voor deze tocht een f 6000 als buitgeld ontving. Talrijke lofgedichten en liederen werden c-r op deze overwinning gemaakt. Hier volgt het 23ste en 24ste couplet van zo'n loflied:
Wij zijn naar huys gevaaren,
September zeventien,
Ik hoop God zal bewaaren
Ons schepen algemien.
Vijf galjoens meegenomen,'
Den Platluys in den brand
Dander zijn zonder schromen
Al in de grond geplant.
In Januarij verheeven,
Den tienden dag veorwaar,
Zag men Piet Heijn gepreesen
Tot Rotterdam zeer klaar,
Aankomen met zijn Scheepen
En den Admiraal Lonk,
't Geschut wierd aangesteken,
Men gaf daar lustig vonk.
In die tijd werd er ook een liedje gezongen, geheten ,,Zilvere vloots
klagte", op de wijze 0, Keijzer, Eedel Heeren. Het is en samenspraak
I tussen de Koning (van Spanje) en de Hollanders; hier volgen couplet
3 en 4.
Koning: Als gij Ketters int leeven
Ik zal uw loonen weer,
Milles Diablos eeven,'
Zullen uw haalen neer.
Om dat gij mij neemt mijn goed
Dat mij de koortse krijgen doet,
Daar ik mijn volk met betalen moet.
Hollanders: 't Zijn zoo we1 onse Mijnen
Van Silver en van goud
Als ze de uwe schijnen,
Hierom zijn wij zoo stout,
Met een oprecht Christengemoed
Dat wij nog waagen vlees en bloed
Voor onse patrimonij goed.K
Spoedig daarop werd Piet Heyn benoemd tot luitenant-admiraal van de
vloot der Republiek en 26 Maart volgde Admiraal Hendr. Corn.sz
1. Vier Spaanre galjoenen en een klein prijsschip werden meegenomen.
2. Het Spaanse galjoen San Juan, werd o p de Oceaan lek en verrraagde hierdoor dc reir. Het schip werd op zee gelost en daarna in brand gestoken.
3. Duizend duivels
Loncke hem op als opperbevelhebber der vloot van de W.I.C. Volgens de historie had geen bekwamer admiraal kunnen worden benoemd. Het was op 24 Mei, dat hij officieel die Cornmissie van de Heren XIX ontving. Al vele malen had de W.I.C. geprobeerd de kuststrook van Braziliete bezetten. In 1623 waren met dit doel Lhermite en Willekens uitgevaren met 26 schepen en was Bahia veroverd. Maar deze stad werd in 1625 door de Spaans-Portugese vloot weer ingenomen. In 1626 werd nogmaals een poging ondernomen en werden Pernambuco en PortoRico tijdelijk bezet. Het was voor deze tochten dat men Hendr. Corn. Loncke het opperbevelhebberschap had aangeboden, en dat hij telkenmale geweigerd had. Na zijn aanstelling tot admiraal der W.1.C.-vloot ontving Hendr. Corn.Loncke de opdracht om wederom een poging te wagen om in Brazilie, dat sinds de verovering van Portugal door Spanje in 1580 onder Spaanse heerschappij stond, kolonien te stichten, volgens het kolonisatieplan door Usselincx opgesteld. Adm. Loncke kon beschikken over een vloot van 20 schepen en 6 jachten. Ze vertrokken tussen 17 Mei en 27 Juni vanuit Texel, het Goereese Gat en Vlissingen. Het zelfde admiraalschip, waarvan Piet Heyn in 1628 had gebruik gemaakt stond nu ter beschikking van Hendr. C. Loncke. Dit oorlogsschip ,,De Amsterdam" had een inhoud van 500 lasten, bezat 24 metalen vuurmonden en 18 gotelingen, terwijl het scheepsvolk 155 matrozen en 107 soldaten telde.
COMMANDEUR CORNELIS CORNELISZ. LONCKE
Uit de haven van Vlissingen vertrokken 5 schepen en een jacht. Op een deter schepen, de ,,Domburgh was kapitein een neef van Admiraal Loncke, Cornelis Cornelisz. Loncke. De moeder van deze laatste was Antonia Joostendochter, met wie zijn vader, Vice-Adrniraal Corn. Symonsse Loncke in 1575 te Roosendaal was getrouwd. In 1586 werd te Roosendaal deze Cornelis Cornelisz. Loncke geboren en op 11 Juni 1586 gedoopt. Reeds in 1623 lezen we dat Corn. Cornelisz. Loncke kapitein is op de vloot der Zeeuwse kamer der Westindische Compagnie. In 1625 ondertrouwde hij te Veere met Dina Cornelia, terwijl hij enige weken later te Vlissingen met haar huwde. Bij de tocht naar Brazilie was hij commandeur .van het Zeeuwse eskader. Admiraal Hendr. Corn. Loncke had beslist dat alle schepen zich op 14 Juli zouden verzamelen ter hoogte van Barles (= Berlenges) op de Portugese Westkust gelegen. Reeds op 22 Juli arriveerde adm. Loncke's vloot bij Madeira. Op 14 Augustus was Don Frederico de Toledo met een veertigtal schepen uit Spanje vertrokken en raakte op de 28e slaags met een achttal schepen onder Adm. Loncke, ter hoogte van Tenriffe. Het Spaanse Patache werd veroverd en het geheel liep in het voordeel van de Hollanders af, toen Vice-admiraal Banckert met enige schepen achterop kwam. Vermoedelijk hebben de Spanjaarden niet geweten hoe klein het Hollandse smaldeel was. Het Zeeuwse eskader, staande onder de neef van de adrniraal raakt zoek. Het had 15 Augustus bij de Kanarische eilanden moeten arriveren maar als Admiraal Loncke op 3 September bij de Kaap Verdische eilanden aankomt, liggen er de Zeeuwse schepen reeds. Hier besloot Adm. Loncke versterking van de vloot, welke hem was toegezegd af te wachten. Maar deze aanvulling kwam als maar niet, want de Republiek kon geen hulp sturen, omdat ze zelf in nood verkeerde. Terwijl Frederik Hendrik 's-Hertogenbosch belegerde, deed het Keizerlijke leger een inval op de Veluwe en stootte door tot Amersfoort. Alle soldaten en munitie moesten dus we1 in het land blijven. Na de verrassing van Wetel en de verovering van Den Bosch op 4 September, kon aan het zenden van hulp gedacht worden. Ondertussen had de Admiraal moeten wachten en zijn handen vol om ruzies tussen het scheepsvolk en de soldaten te voorkomen. Alsook om zijn volk van het nodige voedsel te voorzien. Om zijn scheepsvolk werk te verschaffen liet hij van veroverde schepen sloepen timmeren, die voor de komende Iandingsoperaties van zeer groot belang waren. Op zo'n langdurig verblijf was bij het inslaan van de mondvoorraad niet gerekend, zodat Adm. Loncke zich genoodzaakt zag, in ruil voor de buitgemaakte goederen der veroverde prijsschepen, van het nodige voedsel te voorzien. Ondertussen hadden de Heren Bewindhebbers het jacht ,,De Otter" gezonden om aan de Admiraal te berichten dat 's-Hertopenbosch veroverd was en hij nu kon rekenen op een versterking van de vloot, bestaande uit 27 schepen en 12 jachten. Op 24 November arriveerde ,,De Otter" en reeds enkele dagen later enkele schepen. Tot het welslagen van de expeditie kondigde de Admiraal af, dat de 19e December een vasten- en biddag zou zijn. Eindelijk na 3 maanden en 24 dagen van doelloos wachten vertrok de vloot van St. Vincent op de Tweede Kerstdag. De jachten ,,De Otter" en ,,De H a v i k werden alvast vooruit gezonden naar de Braziliaanse kust om schepen en gevangenen te nemen. Maar ook, opdat de Spanjaarden maar niet zouden denken dat er een grote vloot in aantocht was. Al spoedig kreeg Loncke's vloot met windstilte en ziekte te kampen. Binnen een week - het scheepsjournaal schreef 1 Januari 1630 - waren er ongeveer 800 zieken en twee doden. Op 13 Januari namen deze aantallen nog toe tot 1200 zieken en 246 doden. Als op 3 Februari de Braziliaanse kust in zicht komt, heeft Adm. Loncke overgehouden 2515 matrozen (gestan met 3780) en 2325 soldaten (vertrokken met 3500), de rest was ziek of dood. De vloot had zoveel last van tegenwind, dat ze niet bij Pernambuco kon landen, maar naar het Noorden afdreef. Kolonel Jonkheer Diderich %-anWardenbergh, die als militair bevelhebber meeging, voerde met 16 schepen een landing uit ten Noorden van Olinda. Z'n 2100 soldaten verdeelde hij over 3 regimenten, waarmee hij naar het Zuiden oprukte en kans zag Olinda te veroveren. Het overige krijgsvolk werd door onze Admiraal bestemd om Pernambuco aan te vallen. Deze soldaten werden hiertoe ingescheept op ,,De Domburgh", het schip van commandeur Corn. Cornelisz. Loncke en op ,,De Jonghe Mauritius". Onderwijl had de Spaanse bevelhebber Gouverneur Mathias d'Albuquerque bevel gegeven de pakhuizen en opslagplaatsen op het Recief in brand te steken, niet alleen opdat deze kostbare inhoud aan suiker en hout niet in de handen van de vijand zou vallen, maar ook om zich op de bewoners te wreken, die tegen zijn uitdrukkelijk bevel in om te blijven en het recief te verdedigen, gevlucht waren. De Spanjaarden hielden de twee forten op het Steen- en Landrecief bezet. Eerst werd het fort van St. George op het Landrecief ingenomen. Het Steenrecief werd op bevel van Adm. Loncke door de batterijen van zijn grootste schepen, die voor de kust lagen, zwaar beschoten en gaf zich daarop over. Het tekent de gelovige man, die Adm. Loncke was, dat hij meteen de volgende dag, 3 Maart tot dankdag bestemde, ,,we ghens de overwininghe, die Godt verleendt hadde".
Op 4 Maart zond Adrn. Loncke het jacht ,,De Brack" met een lading van 31 kisten suiker aan boord naar het vaderland om de verovering van Pernambuco te berichten. Een kleine week later, op 10 Maart, volgde nogmaals een biddag uit dank voor de zege en gebed voor het komende.
Toch was het bezit van de kleine kuststrook allesbehalve een direct veilige plaats. Dat ondervond de Admiraal, toen hij op weg naar de stad ging. Ofschoon hij met 50 man was, werd de groep toch overvallen. Maar gelukkig zonder verliezen te lijden, konden ze Olinda bereiken.JAARBOEK 13 DE GHULDEN ROOS (1953) Om deze nederzetting te besturen, stelde hij een koloniale raad in, die de leiding in handen zou hebben, als hij weer naar patria zou vertrokken zijn. Verschillende kapiteins zond Adm. Loncke met schepen naar andere voor de W.I.C. belangrijke punten, zoals St. Helena, West-Indie en naar Bahia. Op 5 Mei had het afscheid plaats van bevelhebber, en officieren en de kolonie. Met 9 schepen ving Loncke de thuisreis aan op 7 Mei. Jammer genoeg hebben de Hollanders spoedig daarop Olinda weer moeten verlaten maar het Recief van Pernarnbuco heeft jarenlang ,,Mauritsstad geheten. Na zijn terugkeer uit Brazilie nam Admiraal Hendrik Cornelisz. Loncke ontslag als kapitein-generaal van de W.I.C. Zijn laatste levensdagen bracht onze Roosendaalse Admiraal in Amsterdam door, waar hij woonde op de hoek van de Ridderstraat. Wanneer onze Admiraal gestorven is, weten we niet. In het ,,Leeven en Daden van Doorl. Zeehelden" door J. v. d. Bosch lezen we na de tocht naar Brazilie een relaas over de handel aldaar in de jaren 1637 en 1638. Dit stuk eindigt alsvolgt: ,,Wat vorder Loncq aengaet, die heeft daer na de Zeevaert ontslagen, en is tot Amsteldam op de hoeck van de Ridder-straet gestorven". Slaat dit daarna op de krijgsverrichtingen bij Pernambuco en Olinda of op de handelsverrichtingen in 1637-1638? Het is niet duidelijk. Wat er verder met zijn neef Corn. Cornelisz. Loncke is gebeurd, weten we niet. Als op het einde van hetzelfde jaar, wederom een vloot naar Brazilie vertrekt vaart de ,,Domburgh" weer mee, onder een andere kapitein. Of is het een nieuwe ,,Domburgh"? In ieder geval is het schip van Commandeur C. C. Loncke niet gelijk met het Adrniraalschip naar het vaderland teruggekeerd. De ,,Domburghn, die einde 1630 weer vertrekt heeft we1 eenzelfde tonnage als het schip van C. C. Loncke, maar het aantal vuurmonden en gotelingen is uitgebreid en er zijn geen soldaten aan boord. In 1636 wordt nog eens de naam van kapitein C. C. Loncke genoemd, ook in het jaar 1649, maar dit is dan ook alles, wat we verder over hem weten. Zou de heer Corn. Loncke, die in 1673 te Vlissingen in de Jacobskerk begraven werd, deze Zeeuwse vlootkapitein zijn? Vermoedelijk is een zoon ban Comm. Corn. Loncke de Kapitein Simon Loncke, die in 1635 te Vlissingen werd ~eboren.In 1665 benoemde de Zeeuwse admiraliteit hem tot kapitein. Hij was ervaren en moedig bevelhebber van een der vijf fregatten op de beroemde tocht in het voorjaar van 1667 onder Abraham Crynssen, die Suriname op de Engelsen veroverde. In 1672 maakte hij op de ,,Delftn de slag bij Solebay mee en in 1673 de slag bij Schooneveld in de derde EngelseJAARBOEK 13 DE GHULDEN ROOS (1953) oorlog (1672-1674). Na dat de Vrede met Engeland te Westminster in 1674 gesloten was ging de oorlog met Frankrijk door. In 1676 werd zijn schip de ,,Tholenu door vijf Duinkerkse schepen onder Jan Bart in de Straat van Gibraltar aangevallen. Hoewel Simon Loncke moedig weerstand bood, kostte het zijn leven. Zo bevestigt deze biografie van de tak der familie Loncke, weer op haar beurt de stelling dat de bloei der Republiek der Zeven Verenigde Gewesten tijdens de Gouden Eeuw voor een groot deel gedragen wordt door het genie, dat het Zuiden leverde. Zoals Vondel, Usselincx, Le Marie, Balthasar Moucheron, Lipsius en zovele anderen, uit het Zuiden kwamen, en zich in het Noorden vestigden en daar ieder op hun eigen terrein, hetzij in de literatuur, heuij in de handel de vlag der Republiek hoog deden wapperen, zo heeft de familie Loncke ook op haar beurt gedaan, hetzij in Amsterdam, Vlissingen, Zierikzee en elders, waar ze zich in verband met de scheepvaart vestigde. Zover we konden nagaan (na 1860) wonen er de laatste eeuw geen naamgenoten van deze familie meer in Roosendaal. Aan deze waardige vertegenwoordigers van onze stad had men allang een passende hulde moeten brengen. Een straat, genoemd, naar een der Loncke's en niet eens de voornaamste figuur uit deze zeeheldenfamilie is toch we1 een schraal bewijs van waardering. Waarom niet aan de haven een monument opgericht, ter ere van deze vlootvoogden. Dan behoeft er heus nog geen standbeeld te komen in de geest van het Adm. de Ruyterstandbeeld te Vlissingen. Zou het onze jeugd niet veel meer inspireren, indien op een zuil een jongen stond, de haven inturend, desnoods met een zeventiende eeuwse bark in zijn hand. ,,Look wide", zegt de Engelsman. Wil onze gemeente groot worden, dan moet onze jeugd breed leren zien, en moedig het leven durven bezien, dat voor ons allemaal een avontuur betekent, een tocht op ongekende zeeen. Er is slechts ken zaak nodig, en dat kan onze jeugd van het heimwee naar de zee van de familie Loncke leren, het levenskompas steeds op de Pool gericht te houden, die Poolster is God.
BR. ALBERTINUS.
GERAADPLEEGDE WERKEN:
1. J. v. d. Bosch, Leeven en Daaden der Doorl. Zeeheldm, deel 11, pag. 72-84.
2. P. Braat, Sprokkelhgen, deel 111, pag. 62-64.
3. Honor6 Naber, Piet Heyn en de Zilvmloot. Utrechts Historisch Genootschap, serie III-1928 no. 53.
4. L. de Jonge, Gerchiedenis urn her Nehrlundsche Zeewezm, deel I1 & IV.
5. Joannes de Laet, Histork ofte Jasrlyck Verhael, Werken van v. Linschoten-vereniging.
6. P. J. Blok, Geschiedenis van bet Nederdandscbe volk, deel I11 & IV.
7. Dr. H. Brugmans, Nieuwe Gescbiedenis, deel der Alg. Geschiedenis door Dr. H. Brugmans en Dr. G. W. Kernkamp.
8. J. Scheltema, De orrovsrzuimlijke Vloot, uitgave 1825.
9. P. M. Neacher, Hollandais au Brbsil.
10. Nagtglas, Zeelandia Illustrata, deel 11, pag. 618.
11. Partoreel oud Rentenboek, folio 31, 12 Juli 1606 e.a.
12. Kapt. Alonso Vasquez, Los sucesos de Flandss y Framcia del h m p o de Alejandro Farnese.
13. v. Hasselt-Weijnen, Roosendaalse toponymia in Jaarboek VIII der OudheidkundigeKring ,,De Ghulden Roos".
14. Resolutienboek, 1671- 1675, Gemeente-Archief, Roosendaal.
AFBEELDINGEN:
Gezicbt op Roosendaal met haven, uit bet Zuidwesten, omstreeks 1640, prent van A. Sant voort. Foto Rijksbureau van Monumentenzorg. Opschrift: Prospectus Municip I1
Roosendael.
De onoverwinnelijke vloot, prent van Frans Hogenberg, voorkomend in Alg. Gesch. - deel
Nieuwe Geschiedenis v. Brugmans-Kernkamp, 218.
Gedenkpsnning voor H. C. Loncke, 1628, in Scheurleer's ,,Mannen ter zee", deel, I pag. 88.
Admiraal H. C. Loncke, in Joan de Laet, Jaerlyck Verhael, deel I1 v. Linschotenvereniging
blz. 126.
Recief van Pwnambuco, in Joan de Laet, Jaerlyck Verhael, Uitgave Nijhoff, Den Haag.
blz. 158.
Reciej vam Olinda, in Joan. de Laet, Jaerlyck Verhael, Lange Voorhout 9, Den Haag.
blz. 154.
Handtekening H. C. Loncke, Hollandais au BrCsil, par P. M. Neacher, handtekening no. 4.
Slag bG Matanzar, waarop dm.-schepen ,,De Amsterdam" en ,,Hollandtsche Tuyn" duidedelijk zichtbaar.
Slag bij Permambuco, idem.
Adm. H e n k . C. Loncke, idem. Alle drie prenten in Ned. Hist. Scheepvaart-museum, D e Lairessestr. Amsterdam,
2.Baai vam Matanzas in ,,Piet Heyn en de Zilvervloot". D r M. G. de Boer, pag. 88, uitg.
P. v. Kampen en h n , Amsterdam.
Medaille, voor- en acbterzdjde, idem pag. 106
deel XXXIV, XXXV.